Dokter Oetker

Marcel van Roosmalen (Arnhem, 1968) schrijft reportages en is columnist bij NRC Handelsblad. Hij schreef meerdere boeken over de voetbalclub Vitesse. Momenteel werkt hij aan een boek over zijn vader, ‘die nooit naar de huisarts ging en er dus te laat bij was’.

 

Tekst: Marcel van Roosmalen | Beeld: Elmer van der Marel

 

De vader van een van mijn jeugdvriendjes was huisarts. Hij werd door zijn kinderen ‘dokter Oetker’ of ‘dokter Bibber’ genoemd, ik prefereerde ‘dokter Oetker’.

Als vijftienjarige mocht ik met dat gezin – zijn doktersassistente die zijn vrouw was, ging ook mee – op vakantie naar Zeeland waar ze op een camping bij de Schelde een stacaravan hadden gehuurd. Dat ding wiebelde bij iedere werkgerelateerde woordenwisseling. In mijn herinnering wiebelde het ding altijd, want dokter Oetker en zijn assistente vonden het werk belangrijker dan het thuisfront en daar hadden ze achteraf bezien misschien ook wel gelijk in.

Dokter Oetker rookte Caballero zonder filter, zijn assistente Stuyvesant Rood en als het regende – het regende die hele week – konden we elkaar na de ochtendruzie boven de koffie in de voortent al snel niet meer zien vanwege de mist.

Soms, als niemand meer zin had in Monopoly of Yahtzee, joeg de assistente van dokter Oetker ons het campingterrein op. Zo van, ‘jongens rot even op’ en dan gooide ze er een oranje bal achteraan. Moesten we weer voetballen tegen die jongens uit Rotterdam die ons helemaal aan gort trapten.

Op een dag kwam ik terug in de voortent met een flinke wond aan de knie, dokter Oetker leefde er helemaal van op.

‘Hij keek tevreden, zoals een schilder naar een net voltooid schilderij kan kijken’

“Dat is lang geleden, dat ik een echte, nog verse wond behandeld heb”, zei hij, terwijl hij me verbond. Toen hij klaar was, stak hij een Caballero op en keek tevreden naar het vierkante stuk gaas op mijn knie, zoals een schilder naar een net voltooid schilderij kan kijken. Ja, dat zat er weer prachtig op.

Zijn vrouw wees naar de papieren zakdoek met bloed die op de grond was gevallen en zei dat de voortent geen operatiekamer was.

“Ik ben hier je assistente niet.”

Wat ik me ook nog herinner van die vakantie, was dat dokter Oetker erbij werd geroepen toen de Duitse herder van een paar caravans verderop onverwachts vroeg moest bevallen. Een hond was dan weliswaar geen mens, zei hij, maar ze hadden wel allebei een baarmoeder. Het principe was hetzelfde. Ik geloof dat dit ook voor hem het hoogtepunt van de vakantie was. Ik zie hem nog staan, tevreden trekkend aan zijn Caballero boven het nestje nog natte puppy’s. En daarna dan weer sjokkend terug naar onze mistige voortent. Naar de dobbelstenen, grote straat en three of a kind.

Toevallig kwam ik die vriend van vroeger laatst tegen op een terras in Amsterdam. Ik ging er maar van uit dat zijn ouders allang ten onder waren gegaan aan longkanker, maar dat was niet zo. Ze woonden nog zelfstandig, in een villaatje in Drenthe. De praktijk was verkocht, zijn moeder was nog steeds dokters-assistente. Voor de rest van haar leven, zei hij er half lachend bij, want dokter Oetker was inmiddels zo dement als een deur. Hij rookte nog wel gewoon Caballero zonder filter, zijn vrouw nog steeds Stuyvesant Rood. Dat laatste begreep ik wel.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

 

Delen