Fusie op de werkvloer
Steeds meer maatschappen fuseren. Een fusie zou een positieve uitwerking hebben op zaken als efficiency, volume, synergie en zorgkwaliteit. Maar welke gevolgen heeft het in de dagelijkse praktijk? “Veel koudwatervrees is weggenomen door goede communicatie en transparantie.”
Tekst: Michiel Tent | Beeld: Corbis
Het is al lang geen uit-zondering meer: maatschappen van dertig maten of zelfs meer. Soms noodgedwongen, omdat de ziekenhuizen in kwestie een fusie zijn aangegaan; vaker nog uit eigen initiatief. Een recent rapport van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), getiteld ‘Instellingsoverstijgende maatschappen’, laat zien dat 72 procent van alle ziekenhuizen te maken heeft met regiomaatschappen (tot 12 per ziekenhuis). Dit is begonnen met kleinere specialismen, zoals neurochirurgie, maar tegenwoordig zie je ook grote specialismen verwikkeld in fusies of plannen daartoe.
Bepaalde ontwikkelingen in de gezondheidszorg stimuleren deze drang tot samengaan. Om te beginnen de kwaliteits- en volume-eisen die in toenemende mate worden gesteld, door zorgverzekeraars en/of eigen wetenschappelijke verenigingen. Zo zijn er nu negen verschillende operaties die een ziekenhuis alleen mag uitvoeren als het die vaak genoeg doet. Voor operaties bij alvleesklierkanker geldt bijvoorbeeld een minimum van twintig ingrepen per jaar. Deze en andere normen voor chirurgische ingrepen zijn door de beroepsvereniging, de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH), zelf bepaald, terwijl de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toeziet op de naleving. Een fusie kan er dus voor zorgen dat een maatschap ook complexere verrichtingen mag blijven uitvoeren, omdat het ‘aanbod’ aan patiënten groot genoeg blijft.
Lees verder (pdf).