Kanarie

Jan van Aken (1961) is auteur en docent aan de Schrijversvakschool in Amsterdam. Hij schreef diverse historische romans waarvan De ommegang uit 2018 dit jaar was genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs. 

Tekst: Jan van Aken Beeld: Lona Aalders

In de vroege jaren tachtig was ik lange tijd onverzekerd. Als mensen me vertelden dat ik toch, écht… dan zei ik dat ik, door me te verzekeren, juist de ziekte over me zou afroepen. Want in mijn liefde voor oude tijden, probeer ik tegen beter weten in een rudimentair magisch denken in stand te houden. Op een goede dag meldde ik me toch maar bij het ziekenfonds. O ja, het was vrijdag, 13 september 1985; voor een magisch denker, ook al is het maar quasi, niet de beste dag om iets te ondernemen. Dat mijn brommer geen remmen had en ik een paar turbulente dagen achter de rug had, zal ook hebben meegespeeld.

Hoe dan ook, ik meldde mij ter kantore. Met mijn inschrijvingsbewijs op zak bromde ik vrolijk huiswaarts, maar net voor ik de fietstunnel bij de Tugelaweg wilde induiken, kwam er een auto van rechts. In de halve seconde voor de klap, meende ik dat het met me was gedaan. Het volgende moment lag ik op straat te luisteren naar mijn eigen stootsgewijze gesteun. Een zachte hand op mijn hoofd: ambulance, brancard. Op de vraag van een ziekenbroeder of ik recentelijk drugs had gebruikt, noemde ik alles op, want ik geloof in het eerlijk verstrekken van relevante informatie om processen soepel te laten verlopen. En of ik verzekerd was? Ik begon hysterisch te lachen en toen te huilen.

‘Of ik verzekerd was?’

In het ziekenhuis bleef mijn bed uren in een gang staan. De pijn was scheurend. Mensen kwamen voorbij, niemand die aandacht aan me schonk. Mijn vriendin ging vragen waarom ik geen pijnstillers kreeg. Iemand vertelde haar dat pijnstillers het zicht ontnamen op mogelijke inwendige kwetsuren. Later, op zaal, lange dagen en nachten van pijn. Afgezien van een ijzige basisverzorging (een infuus gepaard met ‘eet smakelijk’) bleven medicijnen uit. Iemand kwam vertellen dat ik scheurtjes had in ruggenwervels en een niercontusie. Nee, geen pijnstillers, ‘met druggebruikers hebben we hier weinig geduld’. Na dagen werd ik op de pot gezet, maar mijn schreeuw van pijn was voor de zuster reden om weg te lopen. “Ik kom straks wel even kijken of je rustig bent.” 

Op een nacht stond de horizon in lichterlaaie. Overdag vertelde iemand dat een actiegroep de Makro in brand had gestoken. Een Panorama ging rond met naaktfoto’s van een piepjonge Madonna. Wie dat was, vroeg ik en de zaal reageerde vol ongeloof. Het bleek een bekende zangeres te zijn. Een pastoor kwam langs om met me te bidden; ik sloeg dat vriendelijk af. Op de ochtend van de elfde dag kon ik weg. Geen nazorg, geen adviezen, geen revalidatie. Ik kreeg de behandeling van een langgestrafte die van de cipiers hoort dat hij binnenkort wel weer terug zal zijn. 

Na maanden waarin ik alles probeerde om te kunnen functioneren, ging ik pas echt aan de drugs. Drie jaar duurde het voor ik daarmee kon stoppen. De pijn van het ongeluk is nooit echt weggegaan. Het werd ‘t kanariepietje in de kolenmijn, dat me waarschuwt als ik ongezond bezig ben. 

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen