Afspraak met de dood

euthanasie / artsen vertellen

Euthanasie verlenen. Wat doet dat met een dokter, met een mens? Verandert het de kijk op het leven? Went het ooit? In het nieuwe boek Mijn eerste euthanasie vertellen achttien artsen openhartig over hoe het voelt om deze vorm van verlossing te brengen. Een voorpublicatie van drie ingekorte verhalen.

Marike de Meij

Huisarts Marike de Meij (49) is hoofd van het Team Onder­steunende en Palliatieve Zorg in het Amsterdamse OLVG en voorzitter van de ethiek­commissie aldaar.

“Een euthanasie die grote indruk op mij heeft gemaakt, is inmiddels tien jaar geleden. Ik werkte nog maar een paar jaar als huisarts en leerde een patiënt kennen die, net als ik, in de dertig was. Zelf had ik net een gezin gesticht en deze jonge vrouw droomde daar ook van. Maar zij kreeg borstkanker, ongeneeslijk. Ik vond het hartverscheurend dat ze zo ziek was en dat ze het gezin, waar zij en haar man naar verlangden, nooit zou krijgen.

Op de dag van de euthanasie fietste ik door Amsterdam. Alle spullen, de spuiten met de nummers erop, zaten in mijn fietstas. Aangekomen bij haar appartement trof ik het hele huis vol aan: haar man, ouders, zussen, vriendinnen, er waren zo veel mensen. De enorme liefde voor haar was alom aanwezig. Zelf lag ze boven. Terwijl ik de trap opliep, was ik me er heel bewust van dat ik iets geks kwam doen: haar doodmaken.

Vlak voordat ik de euthanasie wilde gaan verlenen, werd ik overvallen door mijn eigen emoties. Dat gebeurt me in het werk bijna nooit. Niet dat ik grienend aan haar bed stond, maar ik kreeg wel tranen in mijn ogen. ‘Ik heb het gevoel dat we door een vriend zijn begeleid’, zei haar partner. Het raakte me omdat de situatie zo intiem was en ik zo dichtbij mocht zijn.

‘Ik wil meebewegen met mijn patiënten die doodgaan’

Door deze jonge vrouw – ze had bij wijze van spreken een vriendin kunnen zijn – besefte ik meer dan ooit hoe heftig ons werk als arts soms is, en tegelijker­tijd hoe mooi. Iemand op een goede manier naar de dood begeleiden is het moeilijkste maar ook het mooiste. Deze vrouw symboliseerde dat allemaal.

In de loop der jaren heb ik geleerd om mee te wandelen met mijn patiënten. Wat kan ik wel of niet zeggen, en op welk moment? We trekken samen op tot het overlijden. In het hele traject van deze jonge patiënt heb ik me wel eens afgevraagd of ze misschien één of twee behandelingen te veel heeft gehad. Maar soms blijft iemand grenzen verleggen. Totdat ze voelt: het is genoeg geweest.

Inmiddels weet ik uit ervaring dat iemand die zo ziek is, ineens wakker kan worden met de overtuiging ‘nu is het klaar’. Was er daarvoor nog een tijd van zorgen, vragen, piekeren en hoop, op het moment dat het besluit tot euthanasie is genomen, komt alles in een stroomversnelling. Euthanasie gaat dwars door de agenda’s heen.

Als huisarts wil ik meebewegen met mijn patiënten die doodgaan. Er is niet één weg of een vaste route. Dat vraagt om flexibiliteit. Je mag dus andere afslagen nemen dan je van tevoren had bedacht. Ook als arts. Als patiënt mag je met een behandeling stoppen, ook als je die in eerst instantie wel wilde aangaan. Dat is niet erg. Ik blijf als dokter bij je.

‘De enorme liefde voor haar was alom aanwezig’

Met deze jonge vrouw kon ik toegroeien naar de euthanasie. Ik kende haar goed, wist wie ze was. Ik kon bij haar zijn en met haar meewandelen. Op deze manier was er vertrouwen en kon zij aandacht besteden aan uitjes en tijd doorbrengen met familie en vrienden.

De euthanasievraag kwam op een voor haar goed en logisch moment. Ineens stond het idee van nóg een behandeling haar tegen. Eerdere behandelingen waren zo heftig geweest, en ze was ontzettend ziek. Eigenlijk is dat het ideale ziekbed, als dat al bestaat: als de patiënt zelf aangeeft dat het genoeg is geweest. Uiteindelijk draait het allemaal om aanvoelen. Dat traject van met iemand meewandelen naar het einde is zo intiem, zo persoonlijk. Ik vind het een voorrecht om daar bij te mogen zijn.”


Beeld Hanna Radstake | Menno Oosterhoff

Menno Oosterhoff (68) is (kinder- en jeugd)psychiater, gespecialiseerd in autismespectrum- en dwangspectrumstoornissen bij kinderen en volwassenen.

“Voordat ik zelf voor het eerst euthanasie uitvoerde, had ik al meerdere keren een second opinion gedaan. Dat viel me zwaar, want als je groen licht geeft, ben je medeverantwoordelijk. Daar heb ik enorm mee geworsteld. Kon het echt niet anders? Ontnam ik de patiënt niet iets? Was het religieus en spiritueel acceptabel?

Ik weet nog dat ik luisterde naar een jonge vrouw die een doodswens had, zonder meteen met allerlei oplossingen te komen. Wat voelde ik me daar schuldig over. Zó zijn wij psychiaters getraind: om behandelingen te bedenken en de moed erin te houden. Dat is een kracht, maar op een gegeven moment is het naar patiënten toe oneerlijk om te zoeken naar lichtpuntjes die er niet meer zijn.

‘Leed kan ik wel hanteren, maar als mensen dankbaar zijn, raak ik ontroerd’

Patiënten bij wie het lijden overduidelijk is, is de kans dat ze beter worden nihil. Door deze mensen ben ik me nóg bewuster geworden van de verwoestende effecten van psychisch lijden. Dat dat echt ondraaglijk en uitzichtloos kan zijn. Soms moet je dan zeggen: jij hebt het lang genoeg geprobeerd, ik heb het lang genoeg geprobeerd. Misschien heb je gelijk en zijn er inderdaad geen andere opties meer.

De eerste euthanasie die ik zelf deed, was bij een vrouw met een ernstige dwangstoornis. Ze ervoer alle behandelingen, alle hulp, als obstakels die de uitweg versperden. Toen ik ervan overtuigd was dat er geen redelijke oplossingen meer voor haar waren, vroeg ik een second opinion aan. Het contact met haar was niet makkelijk, ze hield altijd wat afstand. Maar vlak voordat de euthanasie plaatsvond, vroeg ze: ‘Wil je mij een knuffel geven?’ Heel aangrijpend.

Níét aan euthanasie meewerken is dat echter ook. In de loop van de jaren ben ik me steeds meer gaan realiseren dat we ons als artsen veel verantwoordelijker voelen voor wat we doen dan voor wat we laten. Soms vraag ik me af of euthanasie wel mag van God – ik heb een streng-christelijke opvoeding gehad – en of lijden misschien niet ergens goed voor is. Dat blijft zoeken.

Ik ben niet bang voor de regionale toetsingscommissie euthanasie, wel voor de religieuze. De vrees voor gewogen en te licht bevonden worden, die raak je nooit meer kwijt. Maar inmiddels ben ik erachter dat ware moraliteit zit in enthousiasme voor het goede, niet in angst voor straf.

‘Verschrikkelijk dat er zulke lange wachtlijsten zijn voor euthanasie bij psychische aandoeningen’

Na die eerste euthanasie vroeg een vriendin of ik nu bang was in de hel te komen. Absoluut niet, antwoordde ik direct. Dat was een positieve bevestiging dat ik de juiste keus had gemaakt. Al blijf ik het ingewikkeld vinden dat ik niet weet of God er ook zo barmhartig over denkt. Weet je wat ik het meest aangrijpend vind? De dankbaarheid van mensen. Leed kan ik wel hanteren, maar als mensen dankbaar zijn, raak ik ontroerd.

Ik vind het verschrikkelijk dat er zulke lange wachtlijsten zijn voor euthanasie bij psychische aandoeningen, vaak wel jaren. Terwijl euthanasie bij lichamelijke ziektes binnen een kort tijdsbestek geregeld kan zijn. Dat raakt me. Net als de vele verzoeken die ik van patiënten uit het hele land krijg of ik ze kan helpen met hun euthanasie. Plus, ik voel dat ik onder grote druk sta. Uit verschillende hoeken is er kritiek. Het is natuurlijk wel de bedoeling dat ik zelf overeind blijf. Daar let ik goed op. Ik moet grenzen stellen, al vind ik dat heel moeilijk. Er zijn zo weinig collega’s die dit willen doen.”


Beeld Chantal Spieard | Marieke Schooneman

Marieke Schooneman (45) werkt als internist-oncoloog in het Dijklander Ziekenhuis in Noord-Holland.

“Van een collega nam ik patiënten over. Een van hen was mijn naamgenoot Marieke, die al drie jaar darmkanker had. Een stralende vrouw van 52: lange blonde haren, een zijden jurk, vol in de make-up, echt prachtig. Ze was zo levenslustig. Aan niets zag je dat ze ongeneeslijk ziek was. Ze leefde het leven alsof er niks aan de hand was. Dat had ze nodig voor haar kinderen van 10 en 13, om voor hen hoop te houden. Ze weigerde als een patiënt te leven, ‘want dan ben je al zo goed als dood’.

Helaas moest ik haar tijdens dat eerste gesprek direct slecht nieuws brengen. Dat voelde akelig; je kent iemand nauwelijks en dan moet je zeggen ‘hier houdt het toch op’. Marieke had alle reguliere behandelopties doorlopen. De experimentele behandeling die daarop volgde, was niet aangeslagen. In dat eerste gesprek gingen we in no time over op de laatste periode van haar leven en hoe die eruit ging zien.

Mariekes kinderen wisten natuurlijk dat ze ziek was, maar er was door haar en haar man nooit uitgesproken dat ze niet kon genezen. Ze hadden dus geen idee dat ze op korte termijn zou overlijden. Na het slechtnieuwsgesprek stelde mijn patiënt de vraag: ‘Is dit het moment dat ik het aan mijn kinderen moet gaan vertellen?’ Daarop heb ik bevestigend geantwoord, want ze had hooguit nog een paar maanden te gaan.

‘Het heeft enorme toegevoegde waarde me ook in de laatste levensfase over patiënten te ontfermen’

De huisarts van Marieke wilde om persoonlijke reden liever geen euthanasie verlenen. Dat vond ik heftig voor haar. Ze wist niet bij wie ze dan terechtkon met haar euthanasiewens. Ik legde uit dat ze elke arts om euthanasie kon vragen. ‘Zou jij dat dan ook kunnen doen?’, informeerde ze. Daarmee was de eerste stap gezet. In de periode die volgde, sprak ik Marieke regelmatig telefonisch; er was geen reden om haar naar mijn spreekuur te laten komen. De eerste keer dat ik haar weer persoonlijk zag, was dus op de dag van de euthanasie. Ik schrok; de ziekte had haar gesloopt.

Tijdens het verlenen van de euthanasie, bij haar thuis, lagen haar kinderen naast hun moeder: haar zoon in haar linkerarm, haar dochter in haar rechterarm. Haar man zat aan het hoofdeind. ‘Het is op, het is klaar, maar ik ben zo gelukkig’, herhaalde ze meerdere keren. Dat vond ik mooi, het ging precies zoals ze voor ogen had gehad. Heel bijzonder om zo dicht bij dat gezin en hun eenheid te mogen zijn.

Tijdens de euthanasie heb ik wel twintig keer een brok in mijn keel moeten wegslikken. Maar diep van binnen voelde ik dat ik dit moest doen. Als oncoloog wil ik niet alleen een ziekte behandelen, ik voel mij ook verantwoordelijk voor de palliatieve zorg en euthanasie die daarbij kunnen horen. Ook dat is mijn werk.

Soms begeleid ik patiënten jarenlang. Dan is het best vreemd dat de huisarts ineens moet opdraven om euthanasie te verlenen, zeker als die minder intensief contact met de patiënt heeft gehad. Persoonlijk vind ik het een enorme toegevoegde waarde hebben dat ik me als specialist ook in de laatste levensfase over patiënten kan ontfermen en ik ervaar hierin een grote dankbaarheid van patiënten. Ik wil graag dat laatste stukje bij de patiënt blijven en de dokter zijn bij wie het over zoveel meer gaat dan alleen de ziekte zelf.”

Boekverloting

Op 13 oktober verschijnt het boek Mijn eerste euthanasie van uitvaartbegeleider en verlies- en rouwtherapeut in opleiding Wendy Tollenaar. Hiervoor interviewde zij achttien artsen uit verschillende disciplines.

Arts en Auto mag twee exemplaren van het boek weggeven. Kans maken? Ga naar de verloting op vvaa.nl/ledenvoordeel.

Delen