Mag de hoofdzuster terug?

‘Vroeger had je de hoofdzuster.’ Die verzuchting hoor je nogal eens van mensen die er van zichzelf eigenlijk niet naar terug mogen verlangen, maar dat stiekem tóch doen. ‘De hoofdzuster’ staat voor ouderwets, autoritair, niet van deze tijd, de geur van spruitjes. Kortom, voor alles wat we niet meer willen. Toch? Ja, maar wat zou de zorg ermee gebaat zijn als de hoofdzuster nog eens kwam buurten! Gewoon weer een weekje de hoofdzuster. Wat zou er allemaal beter worden als zij weer de afdeling betrad? Een nostalgisch betoog over een fascinerend verschijnsel.

Tekst: Adri van Beelen | Beeld: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Henk Hilterman

 

Zuster Boerman van de afdeling heelkunde, daar waren we allemaal een beetje bang voor. Toen ik als leerling-verpleegkundige in mijn witte pakje deze afdeling in het academisch ziekenhuis voor het eerst betrad, kwam ik precies op het juiste moment om te horen hoe zuster Boerman een arts-assistent de les las. Hoe hij het in zijn hoofd had gehaald om zich zo onvriendelijk tegen patiënt Jansen te gedragen!

De verhoudingen waren direct zo klaar als een klontje. Zuster Boerman was hier de baas en niet de dokter. Zuster Boerman was nog een hoofdzuster van het ouderwetse soort. Ze bestierde de afdeling als een matrone, met ijzingwekkende discipline. Maar voor de patiënten was ze een baken van wijsheid en rust in een zee van medische onzekerheid.

Toen mijn moeder in de moderne jaren negentig in het ziekenhuiscircuit belandde, waar de hoofdzuster als zodanig al verdwenen was, liet ze zich weleens geïrriteerd ontvallen: “Die zusters van tegenwoordig weten niks meer. Vroeger had je nog van die wijze hoofdzusters.”

Ja, ze wisten alles, die hoofdzusters. En je had ze, zo leerde ik gedurende mijn opleiding, in alle soorten en maten. Op de afdeling oogheelkunde hadden we zuster Van Wassenaer, een freule uit de categorie Anna Reynvaan en Jeltje de Bosch Kemper, dames uit de hogere stand die al dan niet uit christelijke of humanistische overwegingen de verpleging waren ingegaan om iets te betekenen voor de zieke medemens. Zuster Van Wassenaer lette altijd op of we wel met twee woorden spraken en of de klasse-patiënten (ja, je had ze nog aan het begin van de jaren tachtig) hun thee op een fatsoenlijk dienblad kregen aangereikt. Dus een blaadje met daarop een theepotje, twee kopjes met schone lepeltjes, suiker, melk en uiteraard een schaaltje met koekjes.

Zuster van Wassenaer lette altijd op of we wel met twee woorden spraken

Dit type hoofdzuster was aan het einde van mijn opleiding verdwenen. Opgelost in de nevelen van de tijd. Maar daarmee was het verschijnsel hoofdzuster niet voorbij. Na zuster Boerman en Van Wassenaer kreeg ik nog te maken met zuster Zwart (afdeling neurologie), zuster Van Rijn (kinderafdeling) en zuster Van Ufferden (afdeling interne). De laatste kwam altijd nét binnen als het fout ging. Ik stopte bijvoorbeeld een laken verkeerd in en juist op het moment waarop ik me dat realiseerde, stond ze al in de deuropening.

“Zo doen wij dat hier niet, broeder Van Beelen!” Nee, natuurlijk niet. Hoe haalde ik het ook in mijn hoofd om het zo te doen? En zuster Zwart van neuro controleerde werkelijk álles. Ook de co-assistenten sidderden voor haar. Soms trok ze een laken weg om te zien of je een wond wel goed verbonden had. Of ze checkte alle uitgezette medicijnen, waarbij ze je natuurlijk altijd weer op een foutje wist te betrappen. Ze inspecteerde iedere patiënt op doorligplekken en liep soms langs alle infusen om te zien of de juiste vloeistof was aangehangen en of ze nog niet waren doorgeschoten. De hoofdzuster als alfa en omega. De hoofdzuster als het geweten van de afdeling.

Stille revolutie

Maar binnen de discipline der hoofdzusters zelf voltrok zich een stille revolutie. Dat bleek op de afdeling gynaecologie waar de hoofdzuster opeens een voornaam had: zuster Marion. Het woord zuster mochten we ook weglaten. Marion was nog wel de baas, maar waardeerde eigen initiatief van het personeel heel erg. En daarmee luidde ze onbedoeld de ondergang van het fenomeen hoofdzuster in. Want als je eenmaal met democratisering begint, is het hek van de dam. Vanaf de jaren tachtig kreeg je ook nog eens het zogeheten integrerend verplegen waarbij verpleegkundigen zelf verantwoordelijk werden voor een groepje patiënten. Die verpleegkundigen liepen ook mee met de artsenvisite, wat vroeger het exclusieve domein van de hoofzuster was.

Als je eenmaal met democratisering begint, is het hek van de dam

Het geknabbel aan het instituut ziekenhuis maakte ook de weg vrij voor managers. Neuzelaars die van toeten noch blazen wisten, maar wel goed op de hoogte waren van ‘managementstrategieën’ Het woord decubitus konden ze niet uitspreken, laat staan dat ze wisten wat het was. Intussen werd de hoofdzuster ingeruild voor zelfsturende teams en maakte de directrice verpleging plaats voor bestuurders met veel kennis van bankbiljetten en fusies.

Geen wonder dus dat er een beweging op gang begint te komen die ijvert voor de terugkeer van het fenomeen hoofdzuster. Een beetje als: ‘digitale audio is prima, maar de elpee klonk toch beter’. Of: ‘vroeger had je nog de gulden’. Maar de vooruitstrevende beweging is nog altijd groot. Een ouderwetse hoofdzuster is in de ogen van velen zó niet Nederlands. Dat moet je toch niet meer willen? Waarom is een hoofdzuster beter? Kun je dat staven met onderzoeksresultaten? Nou, dat misschien niet, maar wel met ervaringen over de grens.

Schwester Renate

In de vele buitenlanden om ons heen, zwaait de hoofdzuster vaak nog wel de scepter. Zo ontmoette ik haar enkele jaren geleden toen ik als journalist eens meeliep met een verpleegkundige in het Knappschaftskrankenhaus (ja, zo heet het echt), zo’n 80 kilometer over de grens in het Duitse Bottrop. Een ziekenhuis met een degelijke reputatie. De Nederlanders die er met letsel worden opgenomen, zijn vol lof over de geboden zorg.

Het ziekenhuis bewijst dat goede zorg niet zit in moderne, flitsende namen. In het Knappschaftskrankenhaus heet een afdeling gewoon Station A of Station B. En wat meer is: hoofdzuster Renate is er de baas en iedereen luistert naar haar. Dat betekent onder meer dat het verschijnsel decubitus minder voorkomt dan in Nederland. Toen ik vroeg hoe dat kon, luidde het antwoord dat de hoofdzuster daar gewoon op let. Zij kijkt naar het schema van wisselligging, houdt de zorg in de gaten, werpt overal een blik op en sommeert fouten goed te maken. Geen eigen verantwoordelijkheid voor de verpleegkundigen? Natuurlijk, maar eindverantwoordelijk is de hoofdzuster.

Intussen hebben wij in Nederland al deze hoofdzusterlijke taken gedelegeerd of versnipperd. Bovendien staat ieder van ons als heilig individu voorop. En dat betekent dat wij Nederlanders nogal veel moeite hebben met hiërarchische verhoudingen. Dat heeft ertoe geleid dat veel taken van de ouderwetse hoofdzuster in andere gedaanten weer terugkeren, maar nu in de persoon van een kwaliteitsmedewerker, een wondcoördinator, een decubituspreventieverpleegkundige of een valincidentenmedewerker. Zij vertellen ons op vriendelijke wijze wat de hoofdzuster vroeger in onze ogen nogal bot of dominant deed.

Verwaarloosd

Sinds de hoofdzuster de afdelingsdeur achter zich heeft dichtgetrokken en met de noorderzon is vertrokken, zou je kunnen zeggen dat het team zich in de steek gelaten voelt. Het is als in een gezin waar vader en moeder vertrekken en de kinderen verweesd achterblijven.

Een overdreven stelling? Niet volgens organisatieadviseur Joost Kampen, die enkele jaren geleden promoveerde op het onderwerp ‘de verwaarloosde organisatie’. Hij keek naar organisaties als naar een gezin. Als de ouders niet beschikbaar zijn, worden de kinderen opstandig, krijgen zij geen grenzen en hebben ze geen zicht meer op het effect van het eigen gedrag. Ze verlangen naar aandacht. Volgens Kampen is dat ook zo in grote fuserende en reorganiserende organisaties waar leidinggevende posities keer op keer door andere managers worden ingenomen. Maar leidinggevenden moeten volgens Kampen zichtbaar zijn en de problemen van de werkvloer kennen. Waar dat gebeurt, voelen medewerkers zich op hun gemak. Daar kan de hoofdzuster dus een rol spelen.

‘Zonder een controle op de werkvloer zullen alle vernieuwingen snel verwateren’

Verplegingswetenschapper Ruud Halfens van de Universiteit van Maastricht brak enige jaren geleden in het blad Zorgvisie ook een lans voor de terugkeer van de hoofdzuster. Halfens verricht samen met anderen elk jaar de Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen. Hij stelde dat het absoluut noodzakelijk is om één persoon verantwoordelijk te stellen voor het laten beklijven van kwaliteitsverbeteringen in de zorg. “Dat moet een meewerkend voorman of -vrouw zijn die op de werkvloer controleert of er volgens de richtlijnen wordt gewerkt. Zonder een controle op de werkvloer zullen alle vernieuwingen snel verwateren.”

Daar hebben we in de zorg best wel naar geluisterd. Zoals gezegd, het opende de weg voor wondcoördinatoren, kwaliteitsmanagers en – heel trendy – aandachtvelders (verpleegkundigen met speciale aandacht voor één onderwerp, zoals wondzorg en decubitus. Maar echte hoofdzusters zijn dat natuurlijk nog niet.

Boeketje

Het verdwijnen van de hoofdzuster paste in de veranderingen van de tijd, zoals de reorganisatie van de politie daarin paste, en de verschuivingen in de psychiatrie, tegenwoordig verzachtend ‘GGZ’ genoemd. Maar of dat allemaal goed uitpakte, is maar de vraag. Bij het verdwijnen van de veldpolitie nam de stroperij toe. En met de veranderingen in de GGZ, compleet met het sluiten van psychiatrische langverblijfsafdelingen, is het aantal ‘verwarde’ mensen op straat explosief gestegen. We bedoelen het allemaal zo goed, maar het pakt soms rampzalig uit.

Zouden we het dan niet kunnen terugdraaien? Natuurlijk kan dat. Ik ben de eerste die het van harte zal toejuichen. Als de hoofdzuster haar gezicht weer door de afdelingsdeur laat zien, zal ik haar ontvangen met een zoen en een fleurig boeketje. Dat ik vervolgens op háár aanwijzingen keurig in een vaasje zal zetten.

Adri van Beelen werkte lange tijd als A- en B-verpleegkundige in een algemeen ziekenhuis en de psychiatrie. Inmiddels werkt hij al jaren als journalist, met name op het gebied van gezondheidszorg. Van Beelen is ook de auteur van verschillende romans, waarin zijn ervaringen uit de gezondheidszorg vaak subtiel een rol spelen. Met name in Celeste en Verborgen. Met De Vrouwenverzamelaar schreef hij een literaire komedie.

 

 

 

 

 

Delen