Mond voorbij gepraat?
Wilt u zelf een dilemma aan dit panel voorleggen? Mail dan naar redactie@artsenauto.nl o.v.v. dilemma. De redactie neemt dan contact met u op.
Een 16-jarige patiënt heeft verwondingen aan zijn gebit. Over de toedracht doen verschillende versies de ronde. Dat blijkt wanneer de behandelend tandarts een jurist van de verzekering aan de telefoon krijgt. Heeft de tandarts nu zijn mond voorbij gepraat?
Een tandarts krijgt een telefoontje van een verzekeringsjurist. De aanleiding van het telefoongesprek is een behandeling die de tandarts eerder heeft uitgevoerd bij een 16-jarige patiënt. Deze jongen kwam bij hem met twee gebroken voortanden, wat het gevolg was van een uit de hand gelopen ruzie. De ouders van de jongen hadden het voorval bij hun verzekeraar gemeld en claimden alle kosten. De verzekeraar op zijn beurt had de tandarts een vragenlijst toegestuurd met het verzoek een aantal vragen in te vullen over onder meer de schade aan de tanden, de prognose van de behandeling en zijn visie op de lange termijn.
De verzekeringsjurist belt nu met de tandarts omdat een van de antwoorden in de vragenlijst voor onduidelijkheid zorgde. In verband hiermee verwijst de jurist naar de toedracht van de verwonding, een brommerongeval. De tandarts is verbaasd en zegt dit ook tegen de jurist. “De jongen heeft mij verteld dat hij ruzie kreeg met twee jongens en dat ze het op straat hebben uitgevochten”, voegt de tandarts daar spontaan aan toe.
Na dit telefoongesprek begint de tandarts te twijfelen of hij juist heeft gehandeld. Had hij, redenerend vanuit zijn beroepsgeheim, wel mogen vertellen dat het hier niet ging om een bromfietsongeval maar om een knokpartij? En heeft hij zijn patiënt nu in de problemen gebracht omdat er mogelijk is gefraudeerd? Mag hij zeggen wat de oorzaak van het ongeval is geweest waarvoor hij patiënt heeft moeten behandelen als hij denkt dat er sprake van fraude is?
Lieke van der Scheer
filosoof/ethicus
.
Deze tandarts doorbreekt zijn medisch beroepsgeheim. Dat staat vast. Hij verstrekt immers allerlei medische informatie aan de verzekeringsmaatschappij, plus de niet-medische informatie dat hij heeft ‘gehoord’ dat de schade aan de tanden het gevolg is van een vechtpartij. De vraag is alleen: is deze doorbreking van het beroepsgeheim in dit geval te billijken, of niet? Voor alle duidelijkheid: in beide gevallen (wel of niet toegestaan) spreekt de wet van ‘doorbreking van het beroepsgeheim’.
Een van de omstandigheden waaronder een hulpverlener zijn beroepsgeheim màg doorbreken, is wanneer de patiënt expliciete toestemming heeft gegeven. Of dat hier het geval is, is niet duidelijk. Misschien heeft de tandarts – volledig te goeder trouw – gedacht: de verzekeringsmaatschappij heeft deze informatie uiteraard nodig, dus geef ik die gewoon.
Deze tandarts is geen uitzondering. Er wordt vaker slordig met het beroepsgeheim omgesprongen. De behandelend arts van prins Friso deelde zijn bevindingen met een niet bij de behandeling betrokken collega. De arts van mijn moeder was bereid – welwillend maar volstrekt overbodig – voor mijn reisannuleringsverzekering tot in detail haar ernstige medische situatie te beschrijven, ook al had mijn moeder daar zelf geen toestemming voor gegeven. Co-assistenten vertellen elkaar opgewonden wat ze weten van de ziekte van de BN’er die in het ziekenhuis ligt waar ze stage lopen. Soms is er ook een maatschappelijke roep om doorbreking van het beroepsgeheim, bijvoorbeeld toen een jongeman die winkelend publiek doodschoot, psychiatrisch patiënt bleek. Zijn psychiater had moeten voorkomen dat hij een wapenvergunning kreeg, zo vond men.
Enerzijds wordt er heel dik gedaan over het beroepsgeheim, anderzijds lijken we ons er vaak nauwelijks van bewust en wordt het gemakkelijk met voeten getreden. Toch is de regel eenvoudig en volstrekt helder: een hulpverlener geeft geen gegevens van een patiënt aan anderen, tenzij… Hulpverleners zouden een extra zintuig moeten leren ontwikkelen dat hen áltijd waarschuwt als ze iets vertellen over een patiënt. Nadat die bel is gaan rinkelen, moet bewust het ‘tenzij-lijstje’ worden nagelopen. Want waar dient dat beroepsgeheim toe? Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen, dat alles wat ze aan een hulpverlener vertellen in goede handen is. Dat is de basis van de vertrouwensband tussen patiënt en hulpverlener, wat weer noodzakelijk is voor een goede hulpverlening.
Annemarie Smilde
Jurist gezondheidsrecht
Het beroepsgeheim van een medisch zorgverlener is heilig. Maar moet hij ook zwijgen over mogelijk strafbaar handelen van zijn patiënt?
De tandarts in kwestie heeft er niet bij stilgestaan of hij zijn beroepsgeheim mocht doorbreken. Stel dat hij dat wel had gedaan, wat zou dan een zorgvuldige handelwijze zijn geweest?
De algemene regel is dat een patiënt voor gegevensverstrekking aan derden, niet zijnde behandelaars, expliciete, gerichte en bij voorkeur schriftelijke toestemming moet geven. Gerichte toestemming houdt in dit geval in dat de 16-jarige patiënt weet welke vragen de verzekeraar stelt, met welk doel, en wat de mogelijke gevolgen van de antwoorden hierop voor hem kunnen hebben. Dit alles moet blijken uit een machtiging van de patiënt, die een verzekeraar zoals gebruikelijk mee-stuurt met een vragenlijst of een verzoek om informatie. Maar een dergelijke machtiging geeft de tandarts niet de vrijheid alle door hem relevant geachte informatie te verstrekken. Als hij vermoedt dat zijn patiënt er moeite mee heeft dat bepaalde informatie bij de verzekeraar terechtkomt of hierover twijfelt, mag hij niet aannemen dat de toestemming van patiënt hierop gericht is.
Op het moment dat de verzekeringsjurist belt, moet de tandarts eigenlijk al zeggen dat hij zonder toestemming van zijn patiënt niets kan toevoegen aan zijn schriftelijke antwoorden. Er moeten alarmbellen bij hem gaan rinkelen, als hij de jurist hoort spreken over een brommerongeval in plaats van een knokpartij. Dan is het zaak te zeggen dat hij alleen concrete vragen kan beantwoorden en pas na expliciete toestemming van zijn patiënt. Maar wat als deze toestemming weigert? Mag de tandarts dan wel zwijgen over de knokpartij en daarmee over fraude?
De wet verplicht niet de tandarts tot spreken om een strafbaar feit aan het licht te brengen. Ook geldt er bij ernstige misdrijven, zoals moord en doodslag, geen aangifteplicht. Het beroepsgeheim verbiedt hem zelfs om dan informatie te verstrekken. Dit kan alleen anders zijn in een situatie van conflicterende plichten, namelijk als hij met het vrijgeven van informatie aan bijvoorbeeld politie of justitie ernstige schade voor de patiënt of anderen kan voorkomen, mits aan aanvullende voorwaarden is voldaan. Zo’n situatie is niet aan de orde als de verzekeringsmaatschappij schade lijdt door fraude van de patiënt.
De tandarts kan zijn uitlatingen over de oorzaak van het gebitsletsel dus achteraf niet legitimeren. Hoe zwaar mag een tuchtcollege hem dit aanrekenen, nu de patiënt gelogen heeft zonder dat de tandarts dit wist?