Toevallige diagnose

Elke maand laten Annemarie Smilde (senior jurist gezondheidsrecht/teammanagaer bij VvAA rechtsbijstand) en afwisselend Arko Oderwald (medisch filosoof/ethicus bij VUmc) en Lieke van der Scheer (filosoof/ethicus) in Arts en Auto hun licht schijnen op een medisch dilemma. Hieronder kunt u meediscussiëren over hun antwoorden.

Wilt u zelf een dilemma aan dit panel voorleggen? Mail dan naar redactie@artsenauto.nl o.v.v. dilemma. De redactie neemt dan contact met u op.

 

Een fysiotherapeut op vakantie vermoedt een ernstige erfelijke ziekte bij een van de
kinderen die hij dagelijks op de camping ziet spelen. Moet hij de ouders op de hoogte stellen van zijn vermoeden?

Het is zomervakantie. Een fysiotherapeut zit op zijn stoel voor zijn caravan te kijken naar een groepje spelende kinderen. Ze rennen steeds een trapje op en af.

Het valt hem op dat een van de kinderen wordt geplaagd omdat hij steeds achterblijft. Het is een jongetje van een jaar of vier. Hij kan het trapje niet goed op en af komen. Geregeld valt hij. Om weer overeind te komen, zet hij zijn handen op zijn bovenbenen.

De fysiotherapeut herkent dit bewegingspatroon als een vroeg signaal van de ziekte van Duchenne. In de dagen erna ziet hij het kind vaker spelen. Telkens signaleert hij dezelfde manier van bewegen. Ook vallen hem de stevige kuiten van het jongetje op, wat zou kunnen passen bij deze diagnose.

Hij merkt dat het jongetje hoort bij een gezin een paar plaatsen verderop. Als de ouders ’s ochtends langs de tent lopen, hoort hij ze mopperen op het kind. De jongen moet opschieten, doorlopen.

De fysiotherapeut heeft de indruk dat de ouders zich niet realiseren dat hun kind mogelijk ziek is. Het kind krijgt hierdoor ten onrechte verwijten van zijn ouders en het wordt geplaagd door andere kinderen.

De therapeut twijfelt of hij de ouders zal zeggen wat hij heeft gezien. Niet alleen vanwege het belang van het jongetje. Stel je voor dat de ouders gezinsuitbreiding zouden willen. Zouden ze dan niet moeten weten dat ze mogelijk drager zijn van een ernstige erfelijke ziekte?

Lieke van der Scheer
filosoof/ethicus

. 

 

Als professional vallen je in het dagelijks leven soms zomaar dingen op. Moet je daar iets van zeggen? Deze fysiotherapeut vermoedt een ernstige ziekte bij een jongetje dat hij toevallig ziet. Zal hij de ouders op de hoogte brengen van zijn vermoeden? Hij twijfelt of hij zich ermee moet bemoeien. Enerzijds: misschien heeft het een positief effect als hij de ouders informeert. Anderzijds: zijn interventie kan worden uitgelegd als bemoeizucht. Hadden deze mensen de fysiotherapeut iets gevraagd? Nee? Nou dan. Wat gaat het hem aan dat ouders op hun kind mopperen? Bovendien: er is hier geen sprake van een noodsituatie, noch van een behandelrelatie. Dus heeft de fysiotherapeut geen zorgplicht.

Je bemoeien met het privé-domein van anderen wordt in onze cultuur niet zo op prijs gesteld. Zeker achter de voordeur hebben we, zolang we anderen geen last bezorgen, alle vrijheid om te leven zoals we zelf willen, vinden we. Tenzij uitgenodigd, hebben buitenstaanders daar niets mee te maken. Dat maakt het lastig om te bedenken hoe we met oprechte zorgen moeten omgaan.

Dit is niet alleen voor hulpverleners een dilemma. Het kan iedereen overkomen dat je je afvraagt wie er altijd zo gilt bij de buren. Of dat je twijfelt of de vrije opvoedmethodes van familieleden eigenlijk niet op verwaarlozing neerkomen. Het zou jammer zijn als de bemoeienis pas op gang komt als het de spuigaten uitloopt en er een steunpunt huiselijk geweld gebeld moet worden.

De keus lijkt steeds te gaan tussen wel of niet er iets van zeggen. Dat is sterk gedacht vanuit de fysiotherapeut. Die denkt iets te weten van het kind, wat de ouders niet weten of niet onder ogen willen zien. Maar is dat wel zo? Dat weet de fysiotherapeut niet, want hij kent ze niet. Misschien weten deze ouders heel goed dat het kind Duchenne heeft, of dat er iets anders speelt. Het beste wat de fysiotherapeut kan doen om daarachter te komen, is een gesprek beginnen.

Het alternatief voor het dilemma ‘wel of niet mee bemoeien?’ is de dialoog. Een echt gesprek vereist moed én bescheidenheid. Moed om geïnteresseerde vragen te stellen. En bescheidenheid om je te realiseren dat de kracht van de professional ook zijn zwakte kan zijn: je weet het niet per se beter dan de ouders.

 

 

 

 

Annemarie Smilde
Jurist gezondheidsrecht

 

 

Mijn eerste gedachte bij het lezen van de casus was: dit is een moreel dilemma. Wat kan ik hier als jurist nu over zeggen?

Bij nader inzien zijn er wel juridische aspecten te ontdekken die een beschouwing waard zijn. Stel, de bemoeienis van de fysiotherapeut valt verkeerd bij de ouders. En zij beklagen zich er bij het tuchtcollege over dat de fysiotherapeut een medische diagnose stelt, zonder dat hij hun kind heeft onderzocht. Wat staat hem dan te wachten?

Als de fysiotherapeut zijn uitlatingen in die hoedanigheid doet, wat ik aanneem, dan zal het tuchtcollege de klacht hierover in behandeling nemen. Het tuchtcollege is namelijk ook bevoegd te oordelen over het handelen van BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren – in die hoedanigheid – buiten het kader van een behandeling c.q. behandelrelatie. Zo heeft het centraal tuchtcollege in 2012 een klacht tegen een fysiotherapeut die ongevraagd advies gaf tijdens een groepsvakantie ontvankelijk verklaard.

Het tuchtcollege toetst bij klachten die niet over zorgverlening gaan of gehandeld is in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Voor de vraag of de uitlatingen van de fysiotherapeut de tuchtrechtelijke toets der kritiek kunnen doorstaan, is van belang of hij binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied is gebleven. Zoals ook de gedragsregels voor fysiotherapeuten bepalen, moet hij zich onthouden van handelingen en uitspraken die gelegen zijn buiten zijn eigen deskundigheid en/of bekwaamheid.

De fysiotherapeut zal door zijn ervaring in het behandelen van patiënten met de ziekte van Duchenne zeker deskundig zijn in het herkennen van de symptomen. Normaliter zal hij pas een uitspraak doen over zijn vermoeden van deze ziekte bij een patiëntje, als hij na anamnese en onderzoek dit vermoeden van een onderbouwing kan voorzien. Waarbij hij vervolgens medisch onderzoek zal adviseren voor het stellen van de diagnose.

In casu komt de fysiotherapeut louter op basis van observatie tot zijn oordeel. Voorzichtigheid bij het doen van een uitspraak is dus op zijn plaats. Hij mag zeggen dat hij op grond van zijn ervaring als fysiotherapeut in het bewegingspatroon van het jongetje de ziekte van Duchenne meent te herkennen, mits hij benadrukt dat alleen een arts de diagnose kan stellen. Als hij ook nog de ouders uitlegt waarom hij hen in de vakantie met zijn beroepsmatige inzichten lastigvalt, dan heeft hij niet veel van het tuchtcollege te vrezen.

 

 

Delen