Uit de oude doos XXXVI
Automobilisten zijn doorgaans niet enthousiast over de parkeergelegenheden in Nederland. Er is, vooral in steden en bij toeristische attracties, vaak ruimtegebrek en de kosten worden als hoog ervaren. Rond het centrum van Amsterdam kost een uurtje parkeren ruim vijf euro. Een dagje shoppen of naar het strand kan aardig in de papieren lopen. Als er al plek is.
In 1949 was parkeren ook al een bron van ergernis. In een artikel in Arts en Auto wordt gemeld dat de K.N.A.C. “ontelbare klachten ontvangt inzake de hoge parkeergelden welke moeten worden betaald op bewaakte parkeerterreinen, waar de bewaking practisch gesproken alleen bestaat uit het innen van gelden.” Er volgt een voorbeeld: “Te Bloemendaal stond ik op het parkeerterrein bij het strand, en moest vooruit f 0,25 betalen. Toen ik om half zes terugkwam, was de parkeerwachter verdwenen.”
Ook over het groeiend tekort aan parkeerruimte in de steden wordt geklaagd. Maar gelukkig gloort enige jaren later hoop in dat opzicht. De Arts en Auto van november 1955 weet dat er “in verscheidene grote Duitse steden weldra ‘autosilo’s’ gaan komen. Auto’s worden ‘opgestapeld’ in boven elkaar gelegen boxen. De automobilist levert zijn auto beneden af en het personeel zorgt voor de rest.”
Uiteindelijk zijn dat de huidige parkeergarages geworden. Weer geen waar voor je dure centen, je moet je auto zélf naar boven en beneden rijden.