Woensdag schaakdag

cultuur / 'Schaken grijpt je, het grijpt je volledig'

Door de lockdowns én dankzij Netflix-hit The Queen’s Gambit lijkt schaken populairder dan ooit onder studenten.

Ergens begin 2021 leest de Nijmeegse geneeskundestudent Jasmijn Schaars (23) op een prikbord op de uni dat een aantal studenten een schaakclub wil oprichten. Haar interesse is direct gewekt. Als kind leerde Jasmijn schaken van haar ouders. Ze heeft een tijd niet gespeeld, maar onlangs is ze weer begonnen. Aanleiding? The Queen’s Gambit, de Netflix-serie waarin Beth Harmon in een weeshuis leert schaken, bezeten raakt door het spel en uiteindelijk de beste schakers ter wereld verslaat.

“Zo goed ben ik niet hoor”, lacht Jasmijn, “ik heb het altijd een leuk spel gevonden, maar door The Queen’s Gambit raakte ik meer geïnteresseerd in strategieën en openingen die je kunt leren. Door die serie, maar ook door de coronamaatregelen zijn veel studenten gaan schaken, of weer gaan schaken. Omdat sociale activiteiten wegvielen, moest je je lol in andere dingen zoeken.”

Drankjes erbij

Met Jasmijn in het bestuur wordt medio 2021 de Nijmeegse schaakvereniging Tussen de Torens opgericht. Bijna twee jaar later telt de club zo’n 135 leden. Na wiskunde en kunstmatige intelligentie is geneeskunde de meest voorkomende studie. “Woensdag is schaakdag”, vertelt Jasmijn. “Dan komen er ’s avonds meestal rond de zestig leden naar ‘The Yard’ op het Radboud Sport Centrum. Eerst werken de fanatiekere schakers hun partijen in de interne competitie af, dan is het stil en gaat er serieus aan toe. Daarna is het vrij schaken, dat is wat laagdrempeliger, wat luidruchtiger, dan komen er een paar drankjes bij. Dat is meer mijn ding.”

Buiten die woensdagavond speelt Jasmijn ook geregeld een partij. “Sinds vorig jaar staan er drie schaaktafels buiten bij de uni, in de zomer speel ik daar weleens. Vrienden die weten dat ik bij de schaakvereniging zit, dagen me soms uit als we in een café zijn. Verder speel ik af en toe op m’n mobiel een snel potje, als ik na een coschap in de trein naar huis zit. Al is het toch het leukst om tegenover iemand te zitten. Dan kun je ook even nabeschouwen: als je toen deze en deze zet had gedaan, dan had jij gewonnen. Daar leer je ook nog wat van.”

Soms speelt Jasmijn zo’n partij in haar hoofd nog weleens opnieuw af. “Vooral als ik lange tijd achter elkaar heb geschaakt, denk ik ‘s avonds nog na over zetten die ik had kunnen doen.” Zoals Beth Harmon die zich ’s nachts in bed inbeeldt hoe grote staakstukken razendsnel over het plafond vliegen. “Zo extreem is het bij niet, hoor.”

Professionele carrière 

Wie zich wel een beetje in Beth herkent, is huisarts Wouter Spoelman (33), zo liet hij zich vorig jaar in Arts en Auto ontvallen: “Schaken grijpt je, het grijpt je volledig. Ik heb er vaak genoeg over gedroomd.” Wouter was een groot schaaktalent. Op zijn 15e werd hij de jongste internationaal meester ooit in Nederland. Een professionele carrière zat er zeker in, maar hij wilde studeren. “Econometrie of accountancy lag het meest voor de hand, maar bij geneeskunde heb je ook wel wat aan schaakvaardigheden, zoals ruimtelijk inzicht, analytisch vermogen, problemen oplossen, vooruitkijken.”

Spoelman – die toentertijd maar weinig schakende studiegenoten tegenkwam, maar nu in zijn omgeving veel meer mensen ziet schaken – werd op zijn achttiende schaakgrootmeester. Voor en tijdens zijn studie speelde hij toernooien door heel Europa. Op een haar na werd hij Nederlands kampioen. Nog altijd een pijnlijke herinnering: “Ik zat zó goed in het toernooi. Wat als ik op dat moment niet die maar die zet had gedaan? Je wilt er niet aan denken, maar dat is moeilijk, het blijft rondspoken in je hoofd. Schaken is genadeloos. Het vergeeft niet.”

Zijn mooiste overwinning boekte hij in zijn periode als anios interne geneeskunde. “Ik had overdag gewoon gewerkt en die avond speelde ik tegen Magnus Carlsen. Weliswaar online, maar het was een serieuze partij. Toen wij beiden 12 jaar waren, speelden we al tegen elkaar en waren we gelijkwaardig. Nu is hij vijfvoudig wereldkampioen, maar die avond verschalkte ik hem met zwart.”

Inmiddels werkt de schaakgrootmeester – die titel verliest hij nooit meer – als waarnemend huisarts in Den Haag. Schaken staat op een laag pitje. “Voorheen kon ik mijn niveau aardig vasthouden, maar dat lukt niet meer en dat frustreert me enorm. Gewoon van het spelletje genieten kan ik niet, daar ben ik te fanatiek voor.”

Geneeskundestudent Jasmijn – inmiddels geen bestuurslid meer, maar nog wel spelend lid bij Tussen de Torens – heeft daar niet zoveel last van. “Ik kan wel tegen mijn verlies, behalve als ik iets doms heb gedaan, dan baal ik daar wel van. Maar voor mij en voor de meesten bij de vereniging staan gezelligheid en een goede sfeer voorop.”

Medische grootmeesters

In een ver verleden zijn er meer medici geweest die zeer succesvol waren in de schaaksport. Zoals arts Adolf Georg Olland die in 1909 de eerste officiële schaakkampioen van Nederland werd. Vier jaar later was het Johannes Esser – een van de grondleggers van de plastische chirurgie – die de nationale titel binnenhaalde. Jonkheer en geneesheer Dirk van Foreest werd aan het eind van de negentiende eeuw drie keer de beste schaker van Nederland.

Een ‘medische grootmeester’ die Wouter Spoelman vroeger al in zijn schaakboeken tegenkwam, is Siegbert Tarrasch, een Duitse schaker, geboren met een klompvoet.

Hij studeerde geneeskunde en werd arts, maar is vooral bekend van de schaakopeningen die hij naliet, zoals de Tarraschverdediging en het Tarraschgambiet

Delen