Dokter aan boord – Op de ferry
Na een oproep eerder dit jaar om over uw ervaringen als ‘Dokter aan boord’ te vertellen, stroomde de redactiemailbox van Arts en Auto vol. Van een extra tussenlanding tot een paracetamolletje, u maakt het allemaal mee. Dit is de bijdrage van Lex Horst. Klik hier voor andere vliegverhalen.
Halverwege de jaren ’80 ging ik naar Engeland om, als het kon, een paar mooie oude dingen te kopen. Ik was net specialist en er was een nieuw oud huis dat ik graag wilde inrichten. Ik kocht antieke spiegels en zo meer voor een prijs waarvan ik hoopte dat die de overtocht met de veerboot ruim zouden vergoeden. Antieke Engelse meubels kostten toen voor jonge mensen in Nederland een vermogen. Ik laadde het spul erg gelukkig achterin de oude Volvo stationcar.
Of het invoeren nog consequenties had, dat wist ik helaas niet. Ik importeerde waardevolle artikelen, moet je dan invoerrechten betalen? Had ik niet opgezocht.
Ik geloofde wel in de uitstraling die een esculaap had. Ik monteerde het ding uit voorzorg achter de ruit. Ik hoopte dat de auto voor de douane geloofwaardiger werd, en ik zelf en de betrouwbaarheid van mijn gezicht eveneens.
Waarna ik me voor het laatst aan boord kon overgeven aan de keur van goede Engelse bieren. Tot de omroepinstallatie mijn naam noemde.
“Mr Horst, will you please contact the purser?”
De man had een vervelende verrassing. Of ik dokter was. Dat kon ik niet ontkennen, en voor ik het wist stond ik in een hut te kijken naar een eenjarig jongetje, die de twee-meter val van het stapelbed zo te zien goed had overleefd. Mijn adem had hem eigenlijk in een diepe slaap moeten doen verzeilen, maar hij krijste me ongegeneerd tegemoet.
De ouders kregen een tamelijk onzinnig een-uur-waakadvies. Arme mensen, doodongerust. Ze waren er nog blij mee ook.
Daarna vroeg ik de purser: “U kon toch ook gewoon: ‘Is er een dokter aan boord’ omroepen?”
“Ja”, zei hij, “maar dan denken de passagiers dat er iets vreselijks aan de hand is. Dus wat we doen is: een man gaat over het cardeck lopen tot hij zo’n slangetje ziet. Dan weten we een kentekennummer, maar dan weten we nog niks. Dan bellen we ons kantoor, en die bellen de politie in Nederland. En die bellen dan het registratiebureau. En al die mensen bellen dan terug. Dan weten we, wie de eigenaar is van die auto. En die vragen we dan, te komen.”
Het was de tijd waarin bellen vanuit zee nog futuristisch was.
Och zo’n jochie. Hij heeft het ondanks mij vast goed overleefd.