Villa Koningslaan – Deel 11

Eerder:
Noël krijgt Marah nog één keer kort te zien voordat zij met haar familie op transport gesteld wordt. In 2022 lukt het Michiel en Nicole eindelijk de kluis te openen.

Lentetafereel

Amsterdam voorjaar 2022

Zodra de kluisdeur geopend is, turen Michiel en Nicole in de donkere ruimte. Ze knijpen hun ogen samen om het scherper te kunnen zien, maar al wat ze gewaarworden is een groot gapend gat. Nicole strijkt van nervositeit enkele keren haar loshangende haren opzij alsof ze daardoor beter zicht krijgt. 

‘Wat!?’ roept ze. ‘Niks? Geen schilderij, geen juwelen? Hoe kan dat nou?’ Ze gaat op de grond zitten en laat de schouders hangen. ‘Wat een anticlimax’, stamelt ze.
Ik vrees dat we ons hebben laten meeslepen door onze fantasie en hebberigheid’, mompelt Michiel.
Ze luistert nauwelijks. ‘Wacht eens, zit er geen dubbele wand in?’
‘Weet ik niet.’ Hij steekt zijn hoofd naar binnen en beklopt de wanden.
‘Zo te zien niet. Het is een rechttoe rechtaan kluis, zonder geheime vakken. O, wacht! Hier ligt een boek, een soort notitieboek.’ Hij kijkt op de voorkant en leest: ‘Daniël Heuvels. Notities.’

Amsterdam, 1945

Na de bevrijding drong bij de familie Heuvels langzaam het besef door dat Marah en haar familie niet meer terug zouden keren, zoals veel mensen niet meer zouden terugkomen. Een patiënt van Daniël wist te melden dat de familie Zeelander in 1943 was overgebracht naar het concentratiekamp bij het Poolse plaatsje Auschwitz. Hij had gehoord dat veel gevangenen al om het leven waren gekomen door grove mishandeling, uithongering, dwangarbeid, slechte hygiëne en gebrek aan medische verzorging, en dat er later ook sprake was van actieve massamoord op joden. 

Die wetenschap drong ook langzaam door bij de rest van de Nederlanders. In de zomer kwamen steeds meer verhalen over de kampen los. Tijdens de processen tegen de nazi’s die in Neurenberg en Lüneburg werden gehouden, werden films vertoond die de geallieerden van de Duitse concentratiekampen hadden gemaakt. Zo werd duidelijk dat vele tienduizenden waren omgekomen in kampen als Bergen-Belsen, en vele honderdduizenden in Auschwitz. Bij hun aankomst in dat kamp hadden de geallieerden dertienduizend onbegraven doden aangetroffen.

Toen Noël eenmaal begreep dat hij Marah niet meer zou terugzien, trok hij zich voor langere periodes terug op zijn kamer. Hij kwam nauwelijks beneden en at maar weinig van de hem voorgezette maaltijden. Daniël en Geertruida spraken niet met hem over de voorbije gebeurtenissen. Er werd überhaupt weinig over het leed van de oorlog gesproken. Ook niet met de mensen die de kampen overleefd hadden en in de maanden na de bevrijding terugkwamen. Het leek of ze genegeerd werden en ze moesten zich als het ware een weg terugvechten, naar hun huis, hun bezit, hun bestaan.

‘Wie terugkwam, moest zich een weg terugvechten naar het eigen bestaan’

Op een rustige, doordeweekse dag verliet Noël de villa en liep naar de Jodenbreestraat. Voor het Rembrandt­huis ging hij op de stoep zitten en staarde mat voor zich uit. Hij keek naar de geplunderde huizen als stille, stenen getuigen van al het leed. Hier en daar waren gemeentewerkers bezig met het opruimen van het puin: hout, steen, cement, oude kapotte kisten, gescheurd textiel. Eén man had een schilderijtje in zijn hand, kennelijk een waardeloos tafereel, want alle kunst van waarde was al door de Duitsers en de collaborerende Nederlanders geroofd. Noël stond langzaam op, als een oude man met pijnscheuten in de lendenen, en slenterde in de richting van de Mozes en Aäronkerk, schuin een blik werpend op het woonhuis van de familie Zeelander. Leger dan dit lege huis bestond niet.

Door het gebroken glas zag hij de donkere, holle ruimte van de zitkamer. De voordeur was dichtgespijkerd. Een vrouw met een karretje stond er even voor stil. Ze raapte iets op van de straat, legde het in de kar en keek naar het schilderijtje dat tegen de muur was aangezet. Het moest een vrolijk lentetafereel voorstellen. Maar veel zin in vrolijkheid had ze niet, want moedeloos sjokte ze verder. De vreugdevolle roes van de bevrijding was aan haar kennelijk voorbijgegaan. Noël liep via de Herengracht en de Nieuwe Spiegelstraat naar het Museumplein en de Koningslaan.

‘Eet je zo mee?’, vroeg Geertruida nadat hij was binnengekomen. Hij schudde het hoofd en ging zwijgend de trap op.

Michiel en Nicole, voorjaar 2022

Michiel slaat het gevonden boek open. Het is dik en de pagina’s ruiken muf. Aan de kaft te oordelen zou het net zo goed afkomstig kunnen zijn uit een dure boekhandel als uit een discount-winkelketen. De pagina’s zijn dicht beschreven in een redelijk handschrift. ‘Geen doktershandschrift’, zegt Michiel. ‘Toch is het van overgrootvader, die was huisarts, met dat typische bijbehorende belabberde handschriftgekrabbel. Maar dit is perfect te lezen.’

‘Is het een dagboek?’ vraagt Nicole.
‘Zoiets.’
Ze lezen de eerste zinnen op de eerste pagina: 

Maandag 5 oktober 1964

Dit is een bekentenis, nee een dubbele bekentenis. Vooropgesteld, ik ben er niet trots op wat ik heb gedaan, nee. Maar voel ik me ook schuldig? Daadwerkelijk schuldig? Ik wil het eerder aan de lezer van dit document overlaten om te oordelen en een vonnis over me uit te spreken, want ik zelf heb lang getwijfeld, gewikt en gewogen. In ieder geval wil ik, Daniël Heuvels, hier eens en voor altijd opschrijven wat ik heb gedaan.

Het begon allemaal in 1938 met mijn contact met de Vlaamse kunsthandelaar Matthieu Peeters die me vroeg om een schilderij voor hem te bewaren. Goed, dat wilde ik doen. Ik weet niet wat me daartoe aanzette. Was het een hang naar avontuur, was het nieuwsgierigheid of was het pure naastenliefde? Heeft het te maken met het deel uit Hippocrates’ eed waarin staat dat ik in gemeenschap met mijn leermeester zal leven en zo nodig mijn bezit met hem zal delen? Of heeft het daar niets mee te maken? In ieder geval, voor de kunst doe ik veel. Het schilderij was bestemd voor een rijke Amerikaan, ene George Wilkinson uit Boston. Maar ik wist niet wat het was. Ik kende geen naam van het werk, geen naam van de kunstenaar. Kortom, ik wist niets. Maar het grote pak stond bij mij in de kluis. Af en toe opende ik de kluis om te zien of alles nog in orde was. Ik telefoneerde een keer met Peeters om te vragen of er nog ontwikkelingen waren, maar hij stelde me steeds gerust. ‘Geduld, meneer Heuvels’, zei hij dan. ‘Zodra ik iets meer weet, zal ik direct contact met u opnemen.’

En toen kwam de oorlog, een periode waarin ik geen tijd had om aan het schilderij in de kluis te denken. Tot die ene ochtend vlak voor de bevrijding, waarop ik een patiënt op mijn spreekuur kreeg, ik zal hem patiënt X noemen. Hij was een bekend violist uit het Concertgebouworkest die uit verontwaardiging ontslag had genomen. Verontwaardiging omdat alle joodse musici het orkest waren uitgegooid. Hijzelf was geen jood, maar uit solidariteit was hij ook opgestapt. Hij kwam bij me met een erysipeloïdinfectie aan de handpalm. Het belemmerde hem enorm bij het vioolspelen, wat hij ondanks alles wilde bijhouden. 

Al pratend kwamen we te spreken over kunst in het algemeen. ‘Er wordt veel kunst gestolen’, zei hij. ‘Heeft u nooit gehoord van die kunstroof uit de Gentse kathedraal, waarbij een paneel van Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck is verdwenen? Dat is nu bijna tien jaar geleden, maar het paneel is nooit meer boven water gekomen. Dat is toch uiterst merkwaardig, dokter Heuvels? Ik bedoel: waar zou dat paneel nu zijn?’

Ik ging er niet te veel op in. Ik volgde een afwachtend beleid en schreef de patiënt een verzachtende zalf voor. Toen hij vertrokken was, bleef hetgeen hij gezegd had echter door mijn hoofd spoken. Wat moest ik doen? Het pak in de kluis openmaken? Matthieu Peeters weer eens bellen? 

Ik wist het niet.

artsenauto.nl/feuilleton

Auteur Adri van Beelen is verpleegkundige (niet-praktiserend), (freelance) journalist, programmamaker en auteur van de volgende boeken: In vrije val (2008), Celeste (2012), Verborgen (2013), De vrouwenverzamelaar (2015), De familie Duinen (2017), Het zieke vliegtuig (2019)

Delen