Villa Koningslaan – deel 12
Eerder:
In 2022 lezen Michiel en Nicole in het notitieboek van hun overgrootvader Daniël dat die vermoedde via een Vlaamse kunsthandelaar in het bezit gekomen te zijn van een gestolen paneel van Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck. Na de bevrijding heeft Noël groot verdriet om zijn geliefde Marah, die niet terugkomtuit Auschwitz.
Struisvogelmethode
Nicole en Michiel Heuvels lezen in het notitieboek van hun overgrootvader Daniël:
5 oktober 1964
Nadat ik het akelige vermoeden kreeg dat ik met een gestolen kunstwerk in huis zat, begon ik te overwegen wat ik moest doen. Ik vertelde niets tegen Geertruida omdat zij onverwijld zou roepen dat ik de politie erbij moest halen en alles eerlijk zou moeten opbiechten. Dat ik te goeder trouw een pakket voor iemand in bewaring had genomen. Nee, ik kon het Geertruida niet zeggen. De kans was groot dat ik veroordeeld zou worden wegens heling. En daaraan kleven een of twee maanden gevangenisstraf, een ramp voor een huisarts, dat kan iedereen begrijpen.
Eerst zocht ik informatie op over het verdwenen paneel. Het ging om het paneel De Rechtvaardige Rechters, dat zich helemaal linksonder van het altaarstuk bevond. Het eikenhouten paneel is langwerpig en meet een halve bij anderhalve meter. In kleurige olieverf zie je de zogenoemde rechtvaardige rechters te paard. Het paneel was in de nacht van 10 op 11 april 1934 gegijzeld voor losgeld, maar sindsdien spoorloos. Ik las dat het in 1941 inmiddels vervangen was door een kopie.
Al snel concludeerde ik dat ik niet moest kijken. Niets uitpakken. Dan wist ik ook niet wat ik in huis had. Misschien een struisvogelmethode, maar voor mijn gemoedsrust wel beter. Eigenlijk wilde ik dat het ingepakt en wel zo snel mogelijk mijn huis uitging. Dan maar naar de nieuwe eigenaar in Boston. Ik zou naar Matthieu Peeters telefoneren om te zeggen dat ik het schilderij zo snel mogelijk naar Amerika wilde hebben. Direct kreeg ik echter weer twijfels. Hoe wist ik eigenlijk zo zeker dat ik De Rechtvaardige Rechters in huis had? Misschien had ik mezelf wel het hoofd op hol gejaagd, of had ik mij door patiënt X onnodig ongerust laten maken. Het zou toch wel heel toevallig zijn geweest wanneer ik dit schilderstuk echt onder mijn dak had…
Augustus 1946
In de zomer van 1946 besloot Noël zijn studie diergeneeskunde weer op te pakken. Daarvoor verhuisde hij naar Utrecht.
“Als er wat is, zul je dan bellen?”, zei Geertruida, terwijl ze haar hand liefdevol tegen zijn wang legde. Hij glimlachte gedwongen. Zijn matte stemming had plaatsgemaakt voor een sombere grondhouding met af en toe wat sarcasme en wrange humor. In brieven naar huis schreef hij dat hij zich vol overgave op zijn studie zou werpen, met ‘alles wat hij in zich had’. Omdat dieren het verdienden liefdevol tegemoet getreden te worden. Mensen niet, mensen hadden het in zijn ogen voorgoed verpest. Hij had definitief zijn geloof in de mensheid verloren, schreef hij.
‘Verder leven na Auschwitz is moeilijk’, schreef hij vanuit Utrecht aan zijn moeder. ‘De gemiddelde vergassingsproductie van Auschwitz was 12.000 mensen per dag, en één keer in september 1944 bereikte men zelfs een getal van 24.000. Toen kreeg het Sonder- kommando-Crematorum wodka, vanwege die enorme prestatie. Nee, de wereld wordt nooit meer hetzelfde. Maar ik heb geen recht van spreken. Ik zat niet in Auschwitz en ik had het goed in de oorlog. Ik heb in die laatste winter nauwelijks honger geleden, ik had weinig pijn en ik heb nooit kou en ontberingen gekend. Er is slechts één ding wat de oorlog me heeft aangedaan. Eén ding slechts. Ze heeft me het mooiste ter wereld afgenomen.’
“Hij schrijft af en toe vreselijke dingen”, zei Geertruida tegen Daniël. Ze gaf hem de brief.
“Het is zijn manier om met het verlies om gaan”, antwoordde Daniël nadat hij de brief had gelezen en op tafel had gelegd.
Daniëls notities
… Ik heb lang gewacht. Ik heb alles maar op zijn beloop gelaten. Geertruida begon ook nooit over dat pak dat zich in onze kluis bevond. Ze leek het vergeten te zijn. Patiënt X had het er ook niet meer over. Hij kwam nog twee keer met een klacht bij me en verdween daarna uit mijn praktijk toen hij een betrekking kreeg bij het Residentie Orkest en naar Den Haag verhuisde.
In januari 1948 besloot ik eindelijk te telefoneren met Matthieu Peeters. Nog steeds zou ik doen of mijn neus bloedde, hoewel ik intussen al heel wat informatie over het paneel en Het Lam Gods had verzameld. Inmiddels had ik genoeg moed bij elkaar geschraapt om naar België te bellen. Ik draaide het nummer en kreeg een dame aan de lijn. Ze sprak eerst Frans, maar nadat ik me had voorgesteld als een zakenrelatie uit Nederland, schakelde ze over op Nederlands, met een zwaar accent. Het speet haar dat ze het moest zeggen, zei ze. Ze had het niet willen doen, maar ze kon niet anders, zei ze. Ik kon er geen touw aan vastknopen. Wat moest ze zeggen? Ik dacht dat de telefoniste ons verkeerd verbonden had. Maar al gauw bleek dat we het toch over dezelfde persoon hadden: Matthieu Peeters. Haar stem werd lager en haar woorden kwamen langzamer, in de aanloop naar een moeilijke bekentenis. En ja: het hoge woord kwam eruit: Matthieu Peeters was dood. Niet sinds kort, nee, hij was al meer dan twee jaar dood. Wist ik dat niet? Had niemand mij daarvan op de hoogte gesteld? Vreemd, want alle zakenrelaties van Peeters waren gebeld of aangeschreven. Ik was toch ook een zakenrelatie? Of was ik dat niet?
Ik was perplex. Matthieu Peeters was dood. De enige man die opheldering kon verschaffen over wat ik al die jaren in huis had verborgen, was gesuccombeerd. Ik vroeg aan de vrouw aan de andere kant van de lijn hoe hij was overleden, maar daarop moest ze het antwoord schuldig blijven. Er gingen geruchten dat hij was vermoord, maar daar was uiteindelijk onvoldoende bewijs voor.
Ik wilde haar vragen of mijn naam haar bekend voorkwam en of deze ergens vermeld stond, maar in plaats daarvan vroeg ik of er een opvolger was. Iemand die Peeters’ zaken verder behartigde. Die was er niet. Zijn bezittingen waren verbeurd verklaard en de kunst die hij bezat was, bij gebrek aan familieleden, aan de staat vervallen. Binnenkort zou het grootste deel geveild worden.
Pas toen ik haar brutaalweg vroeg of Peeters altijd zuiver gehandeld had, stopte ze met haar openhartigheid. Voor verder informatie moest ik maar contact opnemen met ene heer Du Moulin in Antwerpen. Hij handelde de zaken verder af. Ik besloot het niet te doen.
Tegelijkertijd vroeg ik me af of de heer George Wilkinson in Boston, voor wie het pakket bestemd was, nog steeds zat te wachten.
Had hij betaald? Of had hij niet betaald? Verwachtte hij het nog überhaupt? Allemaal vragen die me door het hoofd spookten. Het leek me niet slim nu de naam van Wilkinson te noemen.
Ik bedankte de dame vriendelijk voor haar informatie en legde de hoorn op de haak. Achter me stond Geertruida met een kopje thee. Ze maakte me aan het schrikken. Ik was duidelijk niet op mijn gemak, ze zag het aan me. Ik vertelde haar over het telefoongesprek. Ze schudde het hoofd en zei dat ik het pakket nooit voor Peeters had moeten bewaren. Daar had ik nu natuurlijk weinig aan. Ik had het aangepakt en zat er nu maar mooi mee. Nee, ik zag slechts één oplossing. En daarom nam ik op dat moment een besluit …
Auteur Adri van Beelen is verpleegkundige (niet-praktiserend), (freelance) journalist, programmamaker en auteur van de volgende boeken: In vrije val (2008), Celeste (2012), Verborgen (2013), De vrouwenverzamelaar (2015), De familie Duinen (2017), Het zieke vliegtuig (2019)