Villa Koningslaan – deel 16

Eerder:
Daniël keert met schuldgevoel terug uit Boston. Noël hoort dat zijn vroegere lief Marah het concentratiekamp heeft overleefd. Vlak daarna bereikt hem het nieuws dat zijn moeder Geertruida een beroerte heeft gehad.

Accident

Op het moment dat Noël bij zijn moeder arriveert is ze al in coma. Daniël zit verslagen naast haar bed met Geertruida’s hand in de zijne. Hij kijkt naar het grijze hoofd van de ooit zo kwieke vrouw.

“Ik heb haar nooit alles verteld”, zegt hij afwezig. “Ik had het haar misschien moeten vertellen. Maar ik heb er verdomme nooit het lef voor gehad.”

Noël slaat er geen acht op en vraagt: “Hoe is het met haar? Wat is er precies gebeurd?”

“Het ging heel snel”, antwoordt Daniël. “Het ene moment was ze de tafel nog aan het afruimen, het andere moment lag ze op de grond. Ze deed te veel, ze deed alles nog. Vorige week was ze nog een halve dag in de tuin bezig. In november moet je rekenen. Ik vroeg nog: ‘neem je het hele Vondelpark meteen mee?’ Maar ze was niet te stoppen. Altijd maar actief.”

“Maar pa, dat kan toch niet de oorzaak van een CVA zijn?”

Daniël zwijgt.

“En wat had je haar moeten vertellen?” gaat Noël verder.

“Hm?” Daniël kijkt hem afwezig aan.

“Wat je net zei. Dat je het haar misschien had moeten vertellen.”

“O, dat.” Daniël schudt het hoofd. “Nee nee, niets bijzonders. Of eigenlijk wel. Ik had haar wat vaker moeten zeggen hoeveel ik van haar houd.” Hij wrijft zacht over haar hand. Noël kijkt naar het tafereel, hij wacht even en schraapt dan de keel.

“Pa, ik heb vandaag gehoord dat Marah nog leeft.”

“Zeggen ze dat? Wie zegt dat?”

“Een oude buurman van de familie Zeelander.”

“Je moet niet alles meteen geloven, jongen. Er is heel veel onwetendheid en misverstand in de wereld.”
Hij kijkt weer naar Geertruida. “Ze mag niet gaan”, gaat hij verder. “Het is nog te vroeg. Ze is met alles te vroeg. Ze baarde jou ook te vroeg in het Prinsengrachtziekenhuis, ten tijde van de Spaanse griep.”

Leiden, eind jaren tachtig

Tijdens het toucheren kijkt Sofie Heuvels ernstig. Hoewel zij een Heuvels is, lijkt ze niet op de andere familieleden. Ze is wat donkerder van uiterlijk en heeft een open gezicht, bruine ogen en altijd ietwat geamuseerde gelaatstrekken. Ze trekt haar hand terug, lacht even naar de patiënt in het verlosbed en zegt: “Bijna tien centimeter. Nog een klein randje, even wegzuchten, maar daarna kunt u persen.” De klinisch verloskundige die naast haar staat, stoot haar aan. “Tja, dat had ik ook wel kunnen constateren, dokter Heuvels”, zegt ze zacht. “Ga jij nu maar even naar kamer 58.”

“Hoezo?”

“Een mult met premature weeën. Hoge vliesscheur. Infuus zit er al in.”

“Hoe ver is ze?”

“Bijna 35 weken.”

“Krijgt ze al Pre-par?’

“Nog niet.”

“Sofie!”, roept een verpleegkundige vanuit de deuropening van één van de verloskamers. “Kun je even hier komen. We hebben een fluxus van bijna een liter.”

“Is er al bloed besteld?”

“Ja, maar Nicolien wil haar eigenlijk naar de OK hebben. Even overleggen.”

Het is dinsdag 13 september 1988. Gynaecoloog Sofie Heuvels werkt deze dag op de verloskamers van de Vrouwenkliniek van het Academisch Ziekenhuis Leiden. Het is er hollen of stilstaan. Al sinds acht uur ’s morgens is het erg druk. Er zijn inmiddels zes baby’s geboren, één via een sectio. ’s Avonds om half negen keert de rust pas een beetje terug. Sofie leunt achterover op een stoel in de koffiekamer en bladert in een Arts en Auto terwijl ze zuinige slokjes koffie neemt. De tv staat geluidloos aan. Door de gang worden een bed en een doorzichtig wiegje naar de kraamafdeling gereden. Ze verdwijnen door de grote witte klapdeur. Even daarna komt Sofies collega Nicolien Bevervanger de koffiekamer binnen, witte jas openhangend, boterham in de hand. Ze tikt op het tijdschrift. “Jij zou er eens uit moeten, weet je dat?” zegt ze, kauwend op het brood.

“Is het zo duidelijk?” lacht Sofie een beetje wrang.

“Tuurlijk. Gewoon effe een weekje weg. Zal je goed doen. Pierre en ik gaan over twee weken naar Sardinië. Schitterende villa met zwembad gehuurd, en uitzicht op zee. Hebben we dus via Arts & Auto.”

Er komen twee coassistenten binnen. Een van hen, een jongen met punk-
achtig blond haar, heeft een placenta-po in de hand.

“Hé”, roept Sofie wijzend. “De spoelkeuken is dáár!”

“Doe het nou gewoon”, gaat Nicolien verder. “Dat zal Monica ook heerlijk vinden.”

“Monica kan haar apotheek niet loslaten. Ze is er meer aan verknocht dan aan mij.”

Nicolien drukt de tv uit. “Zullen we straks even wat drinken in de stad?” vraagt ze. Sofie knikt. Intussen komt een verpleegkundige met een leerling binnen. Uit de kast pakt ze een bord, beschuit, roomboter en muisjes. “God, god”, zegt ze. “Wat een partus! En wat een familie. Die vrouw is blij, maar die man zit ernaast alsof hij door tien paarden hier naartoe is gesleept. Maar ja, nummer zeven hè.”

“Is dat die mult van tweeënveertig?” vraagt Sofie.

“Exactly. En allebei verbaasd dat ze wéér zwanger was hè. Nog nooit van voorbehoedsmiddelen gehoord.” Ze buigt zich naar de leerling: “Zal ik deze partus voor je aftekenen?”

Sofie loopt naar het kantoortje, pakt de telefoon en draait haar thuisnummer. “Ik ga nog even wat drinken met Nicolien”, zegt ze in de hoorn. Even later zitten beiden in een kroeg aan de Steenstraat met een glas wijn voor zich.

“Jij komt uit een echte gezondheidszorgfamilie, toch?” vraagt Nicolien. Sofie knikt. “Mijn opa was huisarts, mijn vader dierenarts, mijn moeder verpleegkundige, mijn broer is cardioloog en mijn zus logopediste. Nou jij weer.”

Nicolien lacht hardop.

“Opa was kunstverzamelaar”, gaat Sofie verder. “Hij woonde in een villa in Oud-Zuid in Amsterdam. Daar kwam de Amsterdamse sjiek in zijn praktijk. Nu woont mijn vader er met zijn vriendin. Maar goed, die villa hangt voor een vermogen vol met schilderijen.”

“Erf jij die?” “Geen idee. Zal wel. Het doet me niet zo veel. M’n vader al helemaal niet. Die noemt zichzelf een cultuurbarbaar. Het leidt allemaal nergens toe, zegt hij. Hij heeft de oorlog meegemaakt.”

“Mijn vader ook”, zegt Nicolien. “Hij praat er nooit over.”

“Die van mij was verloofd met een joods meisje. Is met haar hele familie gedeporteerd naar Auschwitz. M’n vader was er kapot van. Tien jaar na de oorlog hoorde hij dat ze het kamp overleefd had. Ze was in ’45 naar Frankrijk gegaan en een paar jaar later geëmigreerd naar Israël.”

“Goh, en dat wist je vader niet?”

“Nee, maar hij heeft wel contact met haar gezocht. Het was een hele zoektocht om haar te traceren. Mijn moeder moedigde het niet aan, maar hield het ook niet tegen. In 1963 had hij haar eindelijk opgespoord. Ze bleek al in 1947 te zijn getrouwd met ene Abraham Faktorowicz, een achterneef van Maksymilian Faktorowicz, die Poolse cosmeticaman die zich later Max Factor noemde. Anyway, hij heeft haar pas later ontmoet, tijdens een congres in Haifa, dat hij voor de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde bezocht. Ik meen ergens rond 1970. Ze woonde in een Joodse nederzetting. Ze zouden elkaar ontmoeten aan de rand van de woestijn. Hij huurde een auto en reed ernaartoe. Nadat hij was uitgestapt, klonk er opeens een schot. Mijn vader voelde een scheurende pijn in zijn onderbeen. Hij strompelde nog wat en viel toen neer.”

Volgende maand:

Wie heeft op Noël geschoten? Was het een misverstand?

artsenauto.nl/feuilleton

Auteur Adri van Beelen is verpleegkundige (niet-praktiserend), (freelance) journalist, programmamaker en auteur van de volgende boeken: In vrije val (2008), Celeste (2012), Verborgen (2013), De vrouwenverzamelaar (2015), De familie Duinen (2017), Het zieke vliegtuig (2019)

Delen