Villa Koningslaan – deel 17

Eerder: Noëls dochter Sofie, gynaecoloog in Academisch Ziekenhuis Leiden, vertelt een collega over de ontmoeting tussen haar vader en zijn doodgewaande geliefde, de joodse Marah Zeelander. Als hij haar in Israël opzoekt, wordt hij in zijn been geschoten.

Man in the mirror

Door het Leidse café klinkt Englishman In New York van Sting, met het onmiskenbare omlijstende saxofoongeluid. Maar de twee vrouwen registreren het niet. Ze gaan helemaal op in het verhaal dat Sofie aan het vertellen is. “Israëlische soldaten hadden mijn vader aangezien voor een Palestijnse indringer. En de soldaten die daar patrouilleerden, mochten eventuele indringers dus direct neerschieten, zonder eerst de voorgeschreven waarschuwingsschoten te lossen.

Intussen was Marah, zo heette mijn vaders vroegere geliefde, aangekomen. Ze had het zien gebeuren en had de grootst mogelijk moeite de militairen ervan te overtuigen dat mijn vader geen indringer was. Ja, stom natuurlijk, om in een militaire bufferzone af te spreken. Mijn vader bloedde als een rund en werd naar een ziekenhuis in de buurt gebracht. Daar bleef-ie twee weken. Gelukkig kon zijn been behouden blijven. Marah ging intussen regelmatig bij hem op bezoek. ‘Wat een omslachtige manier om elkaar opnieuw te ontmoeten’, schijnt ze gezegd te hebben. Ja, gevoel voor humor had ze. Maar goed, hij vroeg haar waarom ze niet direct in 1945 naar hem toe was gekomen. Maar dat kon ze niet aan. Nederland kon ze niet aan, zo vlak na de oorlog.”

Via de caféluidsprekers wordt Sting intussen afgelost door Michael Jackson met Man in the mirror.

“God, wat een verhaal. En toen?”, vraagt Nicolien.

“Tja, een hoop gedoe natuurlijk. Gedoe met mijn moeder, die op het punt stond naar Israël af te reizen, gedoe met ons, ik studeerde net, en gedoe met zijn werk. Wij wisten niet beter of hij kwam gauw weer naar Nederland. Nou, je snapt wel dat de schok groot was toen bleek dat hij daar wilde blijven. Bij haar.”

“Jeetje! En die Max Factor dan?”

“Abraham Faktorowicz bedoel je.”

“Ja, die. Had die niets in de gaten?”

“Sterker nog, hij moedigde het alleen maar aan.”

“Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.”

“Zeg dat.”

“Wisten jullie als kinderen iets van die vroegere vriendin?”

“Niets. Er werd verder niet over gepraat, en zelfs toen mijn vader naar Israël ging, wisten wij niet dat hij ook haar ging bezoeken. Maar goed, het was allemaal wel reden voor mijn ouders om uit elkaar te gaan.”

“En die Marah? Heb jij die ooit gezien?”

“Zeker. Ze keerde terug naar Nederland en trok bij mijn vader in.”

“Wat een wonderlijk verhaal.”

“Ja, mijn vader zegt altijd dat het zo heeft moeten wezen. Al vanaf de dag dat ze uit Amsterdam verdween, uit de Hollandsche Schouwburg. En mijn opa zei dat ook.”

“Je opa?”

“Ja, opa Daniël, de huisarts uit de
Koningslaan in Amsterdam. Hij heeft mijn vader altijd de hand boven het hoofd gehouden. Enig kind, wat wil je?”

“Was je vader enig kind?”

“Ja, en daarom verdenk ik hem ervan dat hij het altijd geweten heeft van mijn opa.”

“Hm?”

“Hij moet altijd geweten hebben dat mijn opa…” Ze stopt even met praten en kijkt rond in het café. Vervolgens buigt ze zich naar Nicolien en fluistert: “Hij moet geweten hebben dat mijn opa Daniël een van de grootste kunstzwendelaars van Nederland was.”

“O ja?”

“Jazeker. Nederland is nou eenmaal een waar paradijs voor kunstdieven en zwendelaars. Je kan veel te gemakkelijk wettig eigenaar worden van gestolen kunstvoorwerpen. Nederland loopt zwaar achter bij de beveiliging van kunstschatten. Hoe dan ook, mijn opa is ongemerkt in die handel verzeild geraakt en betrokken geraakt bij kunstsmokkel en een paar fraudezaken. Hij was geen slechte vent, maar wel naïef. Niemand wist er iets van, behalve Noël, mijn vader. Daarom wilde die later niets met die kunst te maken hebben.”

Sofies verhaal is slechts ten dele waar. In werkelijkheid was Daniël het slachtoffer van een criminele organisatie uit Noordwest-Europa. De Vlaming Matthieu Peeters, die hij nog kende van voor de oorlog, was slechts één radertje in het geheel. Toen Daniël in 1951 terugkwam uit Boston met de opdracht op zoek te gaan naar de onbekende Rembrandt zei hij tegen zichzelf dat hij er niets meer mee te maken wilde hebben. Het hele gebeuren had hem doen afdwalen van zichzelf, van hoe hij eigenlijk was en van hoe hij in het leven stond.

Zijn amoureuze escapade met Jayne kwam hem aanvankelijk niet zozeer voor als een misstap. Het was immers allemaal gebeurd aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, ver van huis, in een ander werelddeel, in een andere dimensie. Daar kon zoiets gebeuren, hij had het zo vaak gelezen. Maar bij de hereniging met zijn vrouw Geertruida nam de schaamte toch de overhand en werd hij klein en nederig. Blij maar ook beschaamd omhelsde hij haar. Ze keek hem onderzoekend aan, alsof ze iets vermoedde. Hij vertelde haar over het schilderij, over hoe Wilkinson een Rembrandt verwachtte en hoe in het pakket wel degelijk het paneel van de gebroeders Van Eyck zat.

“Daniël”, zei Geertruida, “je moet stoppen met dat hele gedoe. Straks word je misschien nog opgepakt omdat ze denken dat je echt een kunstzwendelaar bent. Je moet het doen voordat het te laat is.”

Maar het was al te laat.

Op een middag ging de bel. Het dienstmeisje had vrij dus Daniël deed zelf open. Voor de deur stonden twee mannen in lange regenjassen. Een van hen stond voorovergebogen met zijn hand op de buik. Hij kreunde.

“Dokter Heuvels?” vroeg de andere man. “Mijn vriend hier heeft hevige buikpijn. Zou u even naar hem willen kijken? Het kwam zojuist heel plotseling opzetten.”

“Natuurlijk”, antwoordde Daniël. “Komt u verder.” Ontstoken blindedarm, ging het door hem heen. Of erger, een aneurysma, een dissectie, hij hield overal rekening mee. Hij ging de mannen voor naar de praktijkruimte die niet zo vaak als zodanig gebruikt werd.

“Neemt u plaats op de behandeltafel”, zei hij, maar hij had de zin nog niet uitgesproken of de man met de zogenaamde pijn ging rechtop staan, terwijl de ander in een oogwenk Daniëls armen pakte en deze achter zijn rug boog en omhoogtrok. Daniël verging van de pijn en zakte half door zijn knieën. Nu ging de andere man vlak voor hem staan en stompte hem in zijn maag.

“Wat willen jullie!?” Daniël hapte naar adem.

“Je weet waarom we hier zijn”, antwoordde de man. Hij trapte hem tegen zijn scheenbeen. Daniël kromp ineen. “Je weet waarom we hier zijn!” herhaalde hij.

“Ik weet het niet”, kreunde Daniël. “Wie heeft jullie gestuurd?”

“Dat doet er niet toe”, zei de man die Daniëls armen nog steeds op zijn rug gedraaid had. “Wij willen dé Rembrandt zien.”

“Die heb ik niet.”

De andere man gaf Daniël met zijn vuist een slag tegen het hoofd. “Binnen een maand moet hij in Boston zijn”, zei hij. “Zo niet, dan komen we weer eens koffiedrinken.”

De andere man liet Daniël los waardoor hij op de grond viel.

Toen de mannen weg waren, stond Daniël langzaam op en strompelde naar de spiegel. Hij keek naar zijn hoofd, uit een wond aan zijn slaap drupte bloed. De pijn in zijn maag werd heviger en zijn scheenbeen leek in brand te staan. Hij keek zichzelf nog steeds aan en mompelde half huilend: “Rembrandt? Ik heb verdomme geen Rembrandt.”

Volgende maand:

Vindt Daniël de Rembrandt? En op welk voorstel gaat hij een jaar later in?

artsenauto.nl/feuilleton

Auteur Adri van Beelen is verpleegkundige (niet-praktiserend), (freelance) journalist, programmamaker en auteur van de volgende boeken: In vrije val (2008), Celeste (2012), Verborgen (2013), De vrouwenverzamelaar (2015), De familie Duinen (2017), Het zieke vliegtuig (2019)

Delen