Villa Koningslaan – Deel 7

Eerder:
In zijn kluis in de villa heeft Daniël Heuvels een schilderij uit Vlaanderen in bewaring. In 2022 proberen nazaten Michiel en Nicole de code van de kluis te achterhalen. Eind 1939 ontmoet Noël in het ziekenhuis een verpleegster.

Mummies en meesters

‘Hoe is het met je hand?’ had de verpleegster aan hem gevraagd.
‘Gaat wel’, antwoordde hij. ‘Door jouw aanwezigheid wordt alles draaglijk.’

Het had een tekst van Hedwig Courths-Mahler kunnen zijn, ofschoon hij deze romannetjes nooit las. Zijn gedachten gingen terug naar de vorige avond, naar zijn bezoek aan het ziekenhuis. ‘Kun jij me niet naar huis brengen?’ had hij gevraagd.
‘Nee dat gaat niet’, luidde het antwoord. ‘Ik kan hier niet weg, ik heb dienst tot elf uur. Blijf nog maar even zitten. Straks gaat het misschien wel.’

Toen ze na haar dienst terugkwam, zat hij er nog. ‘Kom, ik breng je’, zei ze. ‘Ik moet wel voor twaalf uur binnen zijn, maar dat gokken we dan maar.’ 

Ze liepen naar de F.C. Dondersstraat waar Noël op kamers woonde.  Zo stil mogelijk waren ze de Belgisch hardstenen trap naar de voordeur met het gietijzeren traliewerk opgelopen. Daarna zachtjes naar boven via de huistrap, die licht kraakte. ‘Ik bof dat mijn hospita een beetje doof is’, fluisterde hij. Ze lachten geluidloos. Toen ze in zijn kamer waren, kuste hij haar en begonnen ze elkaar als vanzelfsprekend te ontkleden. Erg gemakkelijk ging het niet met zijn hand zo in het verband. Daarna beminde hij haar traag en teder, tegelijkertijd haar tot stilte manend door zijn gezwachtelde hand op haar mond te leggen. In het halfduister moest het er eruitzien alsof ze met een mummie naar bed ging. ‘Hoe heet je?’ vroeg hij vlak voor het hoogtepunt. Ze hijgde een naam, maar onverstaanbaar. 
Toen hij zijn ogen opende, was het bed leeg. Met uitzondering van Noël zelf was er niemand. Het beeld van de naamloze verpleegster was door het ontwaken opgelost in de stilte van de ochtend. 

‘Ze keek hem in de ogen, geamuseerd, zelfverzekerd. Ze wist dat ze mooi was’

Na een week of drie kwam hij haar tegen in de stad. Noël draaide zich om: ‘Zuster Zeelander!’ Ze keek hem aan, het duurde even voordat ze hem herkende. 
‘Wat leuk u hier te zien’, zei hij.
‘Leuk? Een ritje op een kameel in Scheveningen is leuk.’ Ze keek hem in de ogen, geamuseerd, zelfverzekerd. Ze wist dat ze mooi was. 
‘Excuus’, zei ze, ‘ik ben echt niet de lolligste thuis, hoor. Noël Heuvels, als ik het goed heb?’
‘Helemaal.’ Het viel hem nu pas op dat hij een halve kop groter was. Noël was lang, langer dan zijn vader. Maar hij had de fragiele bouw en het blonde haar van zijn moeder.

‘Kijk!’ Hij stak zijn geopende hand vooruit. ‘Het is mooi aan het genezen hè?’ 
Ze keek ernaar en volgde voorzichtig met haar wijsvinger de loop van het litteken. ‘Zeker’, beaamde ze. ‘Dokter Kouwer is een kundig man.’
‘Eh… kan ik je iets aanbieden?’ vroeg hij doortastend. ‘Een kopje koffie?’
‘Nou, ik was eigenlijk op weg naar Lindor. Maar ach, misschien is het wel gezellig. Tenslotte ga ik zelden met genezen patiënten in de stad koffiedrinken. Maar dan moet je eerst mee naar Lindor. Ik wil een paar ragfijne grenadine avondkousen kopen.’

Hij wist niet zeker of ze een grap maakte. 

‘En noem me in de vrije open lucht maar geen zuster’, zei ze toen ze verder liepen. ‘Noem me gewoon Marah. Dat is al tweeëntwintig jaar mijn naam.’
‘Ik heb van je gedroomd, Marah’, wilde hij zeggen. Maar net op tijd slikte hij de woorden in.

Amsterdam, januari 2022

Wankel en broos klimt tante Diana uit Michiels kobaltblauwe Tesla. Voor de gelegenheid heeft ze zich opgemaakt. Ze ziet eruit als een overdreven geschminkte mimespeelster aan het einde van haar carrière, die nog één keer wil schitteren op het toneel. Ze lacht iets te stralend, een dissonant met het sombere weer.

‘Ach, kijk nou!’ roept ze. ‘De villa! Daar ben ik al heel lang niet meer geweest.’
‘Hoelang niet meer, tante?’ vraagt Nicole.
‘Ach kind, ik weet het niet eens. Ik vergeet veel de laatste tijd.’ Ze wuift haar opmerking als het ware weg.

‘Is je vader er ook?’ vraagt ze terwijl ze naar de voordeur lopen. Nicole fronst het voorhoofd.
‘Papa is twee maanden geleden overleden. Dat weet u toch nog wel?’
Tante Diana verstart en kijkt voor een moment roerloos naar de lucht boven Amsterdam waarin zware wolken hangen. ‘Ja, dat weet ik wel’, zegt ze dan toonloos. ‘O, kijk, de vestibule. Daar heb ik vaak met mijn poppen gespeeld. Tot je vader me oppikte om met me te trouwen, haha.’
‘Nee, dat was oom Peter. Mijn vader was uw broer Roemer. De zoon van opa Noël.’

Met z’n drieën gaan ze de villa binnen. ‘Wilt u eerst een kopje thee?’ vraagt Michiel.
‘Ja lekker, thee.’
‘We maken gewoon een grand tour door het huis’, zegt Nicole na de thee. ‘Een trip down memory lane.’ Ze kijken alle drie om zich heen: alles in de villa is nog intact, De meubels zijn dezelfde als die in de voorgaande eeuw, evenals de schilderijen, de kasten en de ornamenten.

‘Zullen we naar boven gaan?’ vraagt Michiel. ‘Er is een liftje.’
‘Een liftje?’ vraagt tante Diana verbaasd. 
‘Ja, opa Noël heeft het laten installeren, volgens mij al ruim voor de Val van de Muur.’

De lift beweegt zich langzaam naar de eerste etage. Boven staat Michiel alweer klaar om de deur te openen.

‘Volgens mij wilde opa deze lift al laten aanbrengen’, mompelt tante Diana, zich de lift weer herinnerend.
Nicole fronst het voorhoofd. ‘Opa Noël?’ vraagt ze.
‘Nee… opa! Mijn opa Daniël.’

‘Een gevoel alsof ze bij de Nederlandse Bank zijn maakt zich van hen meester’

‘Goh, wat voortvarend’, zegt Nicole. ‘Nou ja, hoe dan ook, hier is de schilderijenkamer.’ Ze doet de deur wijd open. Ze zien een houten bureau en een lage boekenkast, en een vaal Perzisch tapijt op het donkerbruine parket. Maar hun blik wordt vooral gevangen door de schilderijen in de kamer. Er hangt een aantal zeventiende-eeuwse werken, en enkele achttiende- en negentiende- eeuwse stukken, plus een flink aantal moderne schilderstukken, waaronder impressionistische en expressionistische kunst. Alle wanden hangen vol, tot aan het plafond, geen ruimte op de muur is meer onbenut. Tantes mond zakt langzaam open. Dan knijpt ze haar ogen dicht zoals men doet als men zich iets per se moet herinneren.

‘O ja, een klein museum’, prevelt ze. ‘Een heus, klein museum, dát was het.’ Dan draait ze zich om naar Nicole en vraagt: ‘Is het allemaal goed verzekerd?’ Nicole kijkt onzeker naar Michiel. ‘Ik ga ervanuit van wel, tante.’

Ze lopen door de ruimte. ‘O kijk’, zegt tante Diana, ‘Israëls, Breitner, Koekkoek. En hier: een kleine vroege Picasso, een Kandinsky, Pyke Koch, Toorop, Appel… Opa verzamelde van alles door elkaar. En het heeft hier altijd maar zo op een kluitje gehangen. En papa heeft het een beetje verwaarloosd. Hij heeft er nooit iets mee gedaan. Hij draaide de deur op slot en verbood ons naar binnen te gaan. Weet je nog, kind?’ 

Nicole knikt.

‘Maar nu dit’, zegt Michiel. Hij opent de deur naar het gangetje en wijst op de enorme grijze kluis. Een gevoel alsof ze bij de Nederlandse Bank zijn maakt zich van hen meester.
‘Voilà: de safe.’

Tante Diana kijkt opeens alsof ze een geestverschijning ziet. ‘O nee!’ gilt ze en slaat de handen voor de ogen.
‘O nee!’ 
Michiel en Nicole verstijven.
Vanuit de hal klinkt de Westminsterslag van de Engelse staande klok.


Volgende maand:
De zuster, de dierenarts en tante Diana. Kent laatstgenoemde de code van de kluis?

artsenauto.nl/feuilleton

Auteur Adri van Beelen is verpleegkundige (niet-praktiserend), (freelance) journalist, programmamaker en auteur van de volgende boeken: In vrije val (2008), Celeste (2012), Verborgen (2013), De vrouwenverzamelaar (2015), De familie Duinen (2017), Het zieke vliegtuig (2019)

Delen